E.H. Ignace De Sutter over mgr. Calewaert
Een zijstraatje van Hulhaege, in het centrum van Deinze, heet ‘Bisschop Calewaertstraat’. Wie was deze bisschop Calewaert? En de herinneringen van Ignace De Sutter, de bekende musicoloog, die ook in Deinze geen onbekende was.
Bisschop Calewaert
Karel-Justinus Calewaert werd geboren in Deinze, op 17 oktober 1893 als zoon van Justinus Calewaert en Odile Van Wambeke. Vader Calewaert was handelaar in de Tolpoortstraat in Deinze. Hij baatte er een stokerij uit. Tijdens de Eerste Wereldoorlog trok Karel-Justinus eerst naar Engeland, maar keerde terug om als brancardier dienst te doen aan het front. Hij studeerde aan de colleges van Deinze en Gent en de universiteit van Leuven. Na zijn priesterwijding in 1922, werd hij professor (1925) en directeur (1927) van het CIBE in Leopoldsburg en directeur (1927) en president (1931) van het grootseminarie van Gent. Hij werd vicaris-generaal in 1940. Volgens Ignace De Sutter behoorde hij tot ‘les gens d'expression française’, maar als Deinzenaar sprak hij natuurlijk ook Vlaams.
Karel Calewaert werd de 27e bisschop van het bisdom Gent in 1948. Hij volgde Honoré-Jozef Coppieters op. Zijn wapenspreuk was: ‘Caritate veritatis’ (Uit liefde voor de waarheid). Hij bleef bisschop van Gent tot aan zijn dood op 27 december 1963. Hij werd toen opgevolgd door Leonce-Albert Van Peteghem.
Hubert Van den Braembussche, zelf ongeveer 20 jaar superior van het Sint-Hendrikscollege, vond onderstaand artikel in het tijdschrift De Rots van oktober 1988. Deze herinneringen van de bekende componist en musicoloog E.H. Ignace De Sutter situeren zich in de jaren ’30, toen Karel Calewaert president was van het grootseminarie van Gent en in de jaren ’40, toen Calewaert vicaris-generaal was geworden. Met genegenheid herinnert hij zich deze beroemde Deinzenaar, die hij later van een andere kant leerde kennen, toen hij vanaf augustus 1937 zelf leraar werd aan het college van Deinze.
Ignace De Sutter: Herinneringen aan Mgr. Calewaert
Wanneer ik mijn herinneringen aan Mgr. Calewaert wil opzoeken, dan vind ik die terug in het jaar 1934, toen ik mijn intrede deed in het groot-seminarie te Gent, waarvan hij toen president was.
VIER JAREN SEMINARIETIJD
In de strenge stijl van het toenmalig opvoedingssysteem — nu een halve eeuw geleden — paste de wel wat stroeve en stugge indruk die van de president toen uitging. Zijn streng optreden en vrij zwijgzame omgang met de seminaristen verstevigde nog die indruk, die hij bij velen maakte en vertekende zodoende de echte, eenvoudige goedheid die hem eigen was.
Als ik hier een vrij persoonlijk voorbeeld van deze goedwilligheid mag geven, dan is dat de zeer eenvoudige toegeeflijkheid waarmede president Calewaert — tegen alle gewoonten in — mij de toestemming gaf om een piano op mijn kamer te hebben en die dagelijks gedurende de middagrust te bespelen. Mijn buur-collega en naamgenoot, Frans de Sutter, kan nog veel vertellen over de vioolsonates van Mozart en Beethoven, die wij samen inoefenden.
Een andere ervaring van het breed begrip van onze president beleefde ik, toen ik in 1936 bij mijn subdiakenwijding, volgens de oude gewoonte, een voorbereidend persoonlijk gesprek met hem moest houden. Toen hij mij de vraag stelde : "Zijn er moeilijkheden of vragen ?", "Jawel, ik heb nl. een vraag in verband met de gelofte van gehoorzaamheid aan de bisschop. Moet ik nu mijn politieke opvattingen wijzigen als Vlaamsgezinde mens?" Waarop hij antwoordde: "Waarom zoudt gij uw Vlaamsgezindheid moeten prijsgeven omwille van uw priesterschap?". Toen ik dan zei dat de bisschoppen rond 1930 een brief lieten voorlezen, waarin zij verklaarden dat België ons vaderland was, antwoordde hij tot mijn verbazing: "Jamaar dat was in die dagen misschien zinvol, maar nu is dat toch wel voorbijgestreefd!". Waar hij aan toevoegde: "Trouwens zijn er onder onze beste kunstenaars veel flaminganten en het is wellicht goed dat er ook priesters in die milieus thuis zijn!" Dat er een dergelijk "begrip" hier, in een dusdanige "eenvoud" kon tot uiting komen, illustreert toch duidelijk de menselijke toegankelijkheid en openheid van de strenge president !
En als ik dan nog een ander voorbeeld van president Calewaerts eenvoud mag geven, kan ik hier iets vertellen over wat bij het einde van mijn seminarietijd gebeurde. Op de avond van Witte Donderdag 1937, werd ik onverwacht rond negen uur bij hem geroepen. Niets vermoedend wat er in dit "stille uur" hier gaande was, moest ik horen dat de president 's anderendaags de dienst van Goede Vrijdag moest celebreren bij de Zwarte Zusters (rechtover het Sint-Lievenscollege) en dat hij dus als hoofdcelebrant in de gezongen Gregoriaanse Passie de rol van Jezus moest voordragen. Daar hij zich niet zo muzikaal-zeker voelde, vroeg hij mij nu om in die dienst als diaken te assisteren en hem bij de passiezang de aanheftoon van zijn "antwoorden" telkens duidelijk maar op zachte wijze aan te geven... Van eenvoud gesproken !
DEINZE IN DE OORLOGSJAREN
"De Leie liep er langs, zo zoet zo lavend in heur lopen", zo dichtte Guido Gezelle over deze kleine, sympathieke stad, waar ik in augustus 1937 als leraar benoemd werd aan het Sint-Hendrikscollege. Deze stad is meteen ook de geboortestad van president Calewaert! Soms ging hij er heen om er zijn oude moeder te bezoeken. Gedurende de oorlog heb ik hem een drietal keren door de straten zien rijden, zijn fiets beladen met pakken groenten en vlees, die hij in de nabije boerderijen (van zijn ouders!) ging halen voor zijn collega's en seminaristen in Gent.
In zijn geboortestad, waar hij zeer bekend was, werd hij toen niet genoemd als president of vicaris, maar gewoon als de bekende: "Meneer Charel".
Hoe deze Meneer Charel daar bij heel wat mensen thuis was, herinner ik mij nog uit een ontroerend verhaal, dat mij ooit verteld werd door een naaste buur van het college. Deze man moet een goede vriend van de president geweest zijn en had een mooi gezin, waar er op een gegeven moment een moeilijk probleem rees. De oudste zoon had nl. kennis gemaakt met een meisje waarmede hij wou trouwen, maar dan juist een meid die hem helemaal niet paste. Daar het onmogelijk scheen te zijn de jongen te overtuigen van zijn vergissing, dacht de vader er aan om "Meneer Charel", vriend des huizes, op een avond uit te nodigen en. daar "in familie" de kwestie te bespreken. Dat gebeurde dan ook en zelfs de argumenten van de president konden de jongeman niet overtuigen. En toen ontstond er een onverwachte scène: de president die recht staat en zich voor de jongen op zijn knieën zet, hem de handen grijpt en hem zegt: "Jan, jongen, moet ik mij op mijn knieën zetten en u smeken om uw verstand te gebruiken?" Waarop de knaap de president in de armen neemt en hem wenend antwoordt dat hij van dit huwelijk afziet... Ook dat is Calewaert!
SINT-NIKLAAS NA DE OORLOG
In juli 1946 werd ik — door tussenkomst van president Calewaert — tot muziekleraar benoemd aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. In die periode had de hoofdstad van het Waasland drie bisschoppelijke instituten met priester-leraars, nl. de genoemde Normaalschool, het Klein-seminarie (Latijnse humaniora) en het Sint-Jozefscollege (moderne humaniora). Het toeval wou nu dat daardoor twee goede vrienden in mijn buurt woonden: Cyriel Coupé (Anton van Wilderode) in het Klein-seminarie en Jozef Sterck in Sint-Jozef.
In het eerste naoorlogse jaar was de bekende krant 'De Standaard' terug verschenen. Ze had, als moedige nieuwigheid, een wekelijks bijvoegsel uitgedacht, dat elke donderdag op de laatste pagina een 'Standaard der Jeugd' presenteerde. Daardoor wilde zij de Vlaamse jeugd (vooral de kinderen van de door de repressie vervolgde gezinnen) van dienst te zijn en ermede in correspondentie treden. De eerste jaargang werd volledig geleid door de bekende leider van de Vlaamse Scoutsbeweging, Maurits Van Haegendoren maar na dat eerste jaar gaf die zijn ontslag omwille van het onmogelijk werk dat hier door één persoon moest gepresteerd worden. Toen vroeg de Standaarddirectie aan mijn genoemde collega-vriend Jozef Sterck, om Van Haegendoren op te volgen. Daarop antwoordde onze goede vriend positief, op voorwaarde dat hij nog twee collega's bij dit werk mocht betrekken, nl. Cyriel Coupé en ondergetekende. Als dit dan definitief geregeld was, trok J. Sterck naar Gent, bij president Calewaert, om hem zijn principiële goedkeuring te vragen voor dit werk van ons drieën. De president gaf zonder enige aarzeling zijn toestemming, maar stelde daarbij twee voorwaarden: vooreerst dat hij bij het verschijnen van de krant zijn mogelijke kritiek aan ons mocht uiten en ten tweede dat wij als auteurs van de artikelen onbekend bleven en onze bijdragen met een deknaam ondertekenden. De dag dat de identiteit van één van de schrijvers publiek bekend werd, moesten wij alle drie de pen erbij neerleggen...
Het wonder is nu wel dat wij dat werk bijna twee jaar hebben kunnen volhouden, dank zij een wekelijkse samenkomst, die wij om de beurt in onze drie woonplaatsen hielden. Dat deze wekelijkse samenkomst voor bepaalde collega's en vrienden van onze scholen wel een 'raadsel' was, bevestigt de humoristische naam die zij ons gaven, als zij het hadden over "de drie musketiers"...
Dat wij dan toch na een goed anderhalf jaar de bijl erbij moesten neerleggen, is te wijten aan een les van Cyriel Coupé, waarin hij een verhaal vertelde dat een paar van zijn studenten herkenden, waardoor zijn identiteit duidelijk naar voren kwam. Toen wij, trouw aan onze afspraak, bij president Calewaert "onze papieren gingen indienen", sprak hij er zijn grote spijt over uit, dat wij dit "goede werk", waar hij geen enkele keer kritiek over moest leveren, nu niet meer verder konden voortzetten. Zijn troostende uitspraak was hierbij: "Jongens, gij weet niet wat goed werk gij hebt verricht!"
Dit is toch wel een verhaal dat de houding op Vlaams gebied van de latere bisschop Calewaert in een ander daglicht stelt, dan dat wat men er vroeger dikwijls wou van maken... De opene, menselijke goedheid en het principieel vertrouwen lagen dikwijls aan de basis van vele houdingen tegenover de mensen.
Bisschop Calewaerts "begrip" voor mensen en situaties heb ik persoonlijk later op nog andere gebieden mogen ervaren. Om daarvan één voorbeeld te geven, vermeld ik hier dankbaar de toestemming, die hij mij gaf in de vijftiger jaren, om driemaal per jaar in eigen land naar de opera te gaan, mits ik hem liet weten naar wélke uitvoering en mij daarvoor in 'burger', in een donker pak wilde kleden... Eens temeer een uiting van waardering voor persoon en werk en een tastbaar positieve houding tegenover reële waarden!
Bisschop Calewaert kon ook een 'groot mens' zijn in de gewone, dagelijkse stilte van het leven!
(Artikel verschenen in 'Nieuwsblad.be')
{gotop}