Anekdoten
- In de refter van het internaat hing in grote letters ‘thuis echt thuis’. Enkele creatievelingen verplaatsten echter op een nacht de letters zodat er te lezen stond ‘tuchthuis’. De internen van het middelbaar zaten ’s anderendaags ’s morgens nogal bleekjes hun ontbijt op te eten; ze hadden blijkbaar een serieuze donderpreek gekregen. Geheel ten onrechte. De refter werd ook gebruikt door de aanstaande onderwijzers en regenten… (PV)
- De toiletten voor de internen, onderwijzers en regenten, bevonden zich in een kamer net aan de trap. Ze waren van elkaar gescheiden door houten wanden maar hadden geen eigen plafond. Sommige niet al te ijverige studenten in de nabijheid van die toiletten luisterden aandachtig of ze het geluid van een sluitende wc-deur hoorden om vervolgens een emmer water over de wand uit te gieten; natte kleren tot gevolg.
E.H. Roger Vandenberghe maakte ook eens een keer gebruik van het studententoilet, niet op de hoogte van de lokale gebruiken en de waterdrager van dienst had geen enkel idee wie daar toen zat. De gedupeerde leraar vloekte net niet maar bulderde luid: ‘Ik gebied u, blijf staan!’ Ik vermoed dat de dader toen het wereldrecord 50 meter sprint spectaculair heeft verbeterd. (PV)
- Aan diezelfde toiletten stond een zwaar houten Christusbeeld opgesteld. Tijdens een ontspanningsmoment hadden enkelen het beeld uit de sokkel gelicht en in het bed van een kotgenoot gelegd. Het beeld viel solo niet te verwijderen waarop de jongeman bij een paar vrienden aanklopte met de vraag: ‘Ik wil gaan slapen maar ons Lieve Heer ligt in mijn bed; kunt ge mij helpen diene mens terug op zijn plaats te krijgen?’ (P.V.)
- Dhr. Gust Van Acker kwam ‘ons’ klaslokaal binnen en constateerde dat het onmisbare bord op wieltjes stiekem ‘verdwenen’ was tijdens een uurwissel. Het heeft wel enige tijd geduurd voor hij iemand aanduidde die aan mr. directeur De Witte moest gaan zeggen dat er een bord verdwenen was, waarna hij niet kon lachen met het ‘kinderlijk’ gedrag van de aanstaande onderwijzers, van wie verwacht werd dat ze het goede voorbeeld zouden moeten geven. (BP)
- Van E.H. Ignace De Sutter zijn de spreekwoordelijke uitspraken als “naar mijn bescheiden maar overigens juiste mening” bekend en dan de boutade van de collega’s in de eetplaats van de priesters, dat hij in zijn lessen over hen en andere collega’s sprak en dat wanneer hij in de klas vroeg: “Waar ben ik gebleven?” (bij welk lied of psalm) een leerling antwoordde: “Bij mijnheer Bockstaele”. (AR)
In het tweede middelbaar (1980-81) vertelde leraar Hektor Colpaert tijdens de geschiedenisles doodernstig dat de mens afstamt van de aap. Ik stak mijn vinger op en zei: "Meneer, eigenlijk zegt u dat God een aap is". Terwijl mijn klasgenoten niet meer bijkwamen van de pret, liep meneer Colpaert zijn gezicht rood aan, was zeer verontwaardigd en sommeerde me stante pede naar directeur E.H. De Witte.
E.H. Eduard De Witte, de minzaamheid altijd zelve, vroeg me tekst en uitleg over het gebeurde.
"Kijk, meneer de directeur, ik ga er vanuit dat we op de bisschoppelijke normaalschool zitten en dat de bijbel wordt beschouwd als het woord van God. Daarin staat dat God de mens schiep naar zijn evenbeeld. Als meneer Colpaert zegt dat de mens afstamt van de aap, dan zegt hij eigenlijk dat God een aap is."
E.H. De Witte glimlachte minzaam en ik mocht naar de klas, zonder straf. (B.V.)
Op een bepaald moment kregen we, ouder en wijzer geworden, elk een eigen kamer die we naar eigen goesting mochten verven. Naast mijn eigen kamer heb ik nog enkele kamers van klasgenoten geverfd. De kamer van André V.H. was een experiment. André had zo wat een alternatieve kijk op dergelijke zaken. Ik stelde voor: 1 muur zwart, 1 muur paars en 1 muur vrij donker groen. Ik kreeg carte blanche. Hopelijk heeft hij nadien niet te veel met zijn ogen gesukkeld. Indien toch, mijn excuses. (W.W.)
Woensdag was frietdag. Toen werd 2 à 2,5 keer meer aardappelen verbruikt dan op andere dagen. Ocharme die patattenjassers. (W.W.)
Wij, heren van Sint-Niklaas.
Vijf jaar voor 'Wij, heren van Zichem' op televisie kwamen, waren wij reeds 'heren'. Alle studenten, ook zij die niet studeerden, werden als mijnheer aangesproken. Mijnheer Hellebaut, mijnheer Charels, mijnheer Van Dorpe, mijnheer Fermont (niet in mijn jaar, maar nog sporadisch contact)...
Het kwam als een schok over, de overgang van het middelbaar naar het hoger onderwijs was groot. Plots mijnheer geworden!
'k Vraag mij nog altijd af waarom wij met mijnheer werden aangesproken. Om de afstand tussen leerkracht en student te beklemtonen? Zou kunnen. Uit respect voor ons? Onmogelijk, huhu.
Soms werd het 'mijnheren' als spelletje gespeeld. Ik tegen 'mijnheer Hellebaut': "Hei, moatsen”, waarop de aangesprokene repliceerde: “Hei, 't is nu mijnheer hu!”
Een uitzondering zal ik mij altijd herinneren. E.H. Sanders heeft mij ooit bij mijn voornaam genoemd. Omdat ik gezondheidsproblemen had, moest ik onder vier ogen bij hem. “J...” zei hij.
Tiens, E.H. Sanders had dan toch menselijk gevoel voor studenten, wat ik reeds lang wist, maar nooit heb willen toegeven. (J.P.)
“Waarom komt ge naar school?” vroeg men in het regentaat. “'t Doet thuis ook pijn” heb ik geantwoord.
* Een treffende uitspraak van Jozef De Clippeleir (leraar meetkunde en handenarbeid tot 01.11.1944) bij een mislukt werk van een leerling: "Het zijn vuile vogels die hun nest bevuilen!"
* Jeugdauteur Frank Pollet in een interview.
- Wanneer wist je: ik word auteur?
- Vrij vroeg, in de middelbare school al. Daarna wilde ik een opleiding volgen om te leren schrijven. Ik herinner me nog goed het advies van mijn leraar Nederlands van toen in de Normaalschool in de Kasteelstraat, Guido Colpaert. Hij klopte op mijn schouders en zei:"Leer eerst een serieuze stiel en begin dan pas te schrijven."
Dus ben ik in het onderwijs gegaan. Maar het bloed kruipt waar het niet kan gaan. Het bleef kriebelen om te schrijven. Ik moest het wel eerst goed aanpakken om er mijn broodwinning van te kunnen maken."
* Doodstil... Tragische spanning...
Met de dood in de ogen kwam E.H. Stuyts terug de klas binnen. Twintig jonge harten wachtten op een verlossend woord uit zijn mond. Het kwam niet. Hij zuchtte zwaar, kuchte zijn ontroering weg, keek ons eens weemoedig aan en sprak, gebroken, stil voor zich uit: "Dat komt er van! Is dat nu nodig? U zo te weren voor die examens? Uw gezondheid gaat toch voor. God weet, hoe erg hij er aan toe is. Gij moet nuchterder zijn jongens, u niet laten meeslepen door die jachtige tijd."
Maar te laat!
Eén van ons was in mekaar gezakt, uitgeput door de studie, had teveel van zichzelf gevergd en lag nu boven met een hartcrisis. Nog geen kwartiter geleden zat hij hier nog tussen ons. Ik zag dat hij moe was, zijn gezicht stond ernstig gespannen, zijn ogen keken strak en nu en dan trachtte hij door diep te ademen de beklemming van zich af te zetten. Hij werd bleek, koud zweet stond op zijn voorhoofd, de zenuwen rond zijn ogen trokken in kramp samen, zijn hoofd zakte traag naar voren, hij sloot de ogen. Nog verzette hij zich, 't ging niet. Moeilijk kwam hij overeind, ging zwijmelend naar de toelating vragen om buiten te gaan.
Hij kreeg ze. Dat was hem te veel. Hij zwenkte naar links, ging door de knieën, kwam languit op de grond terecht, de handen krampachtig tegen het gelaat gedrukt.
Paniek! Iedereen wakker! Niemand wist raad. Men trok aan alle kanten, lichtte de lijder wat op, liet hem terug vallen, zette knopen open, liet water halen, maar niets hielp.
Ten einde raad werd de turnmeester bijgeroepen. Die kwam, zeg en bleef kijken. Hij sloeg met de vlakke hand in zijn gezicht, voelde de pols, vroeg hem of hij nog hoorde en loste alles op door te zeggen dat het ernstig was.
Dat was de kans. Twintig handen namen de zieke op en brachten hem naar boven, meer dood dan levend, maar toch was er nog hoop. De spieren rond zijn mond vertrokken nog. "Zenuwcrisis!" dacht de eerwaarde heer leraar. "Hij barst bijna in lachen uit!" wisten zijn verplegers. En wat zij nog wisten was dat gans hun op voorhand in mekaar gezette ziekenvertoning volledig geslaagd was en met nog veel meer succes dan zij hadden durven verwachten.
(Kasteelgalm, 1960)
De 'doodzieke' was W.W. (O1962) die, na het opjagen van zijn klasgenoten, zei: "Ik doe het...". Hijzelf vond zijn acteertalent niet zo geslaagd ('zomaar in elkaar stuiken' was niet zo gemakkelijk). Het was een dag met monkelende gezichten, maar hij heeft wat appelsienen gekregen. (Bekentenis in 2017.)
* Het laatste jaar van de humaniora was E.H. Hugo Verbeke ("'t voddeken": de man gebruikte voordurend de mouw van zijn stofjas i.p.v. een bordwisser) niet alleen onze leraar Engels, hij was ook onze klastitularis. Bij zijn eerste schriftelijke overhoring vergat hij zijn mapje met vragen op de vensterbank in onze klas. Een klein bruin ringmapje, 1/2 schriftformaat.Een wakkere ziel had dit gemerkt. Onder de middagpauze werd bij 'Martha' (Mr Willy Van Meirvenne) de sleutel opgehaald om een zogezegde vergeten brooddoos op te halen. De klas werd niet meer afgesloten. Een kwartiertje later zaten we met de half-internen van de klas het mapje enthousiast over te schrijven.
's Namiddags verscheen E.H. Verbeke in de klas op zoek naar zijn mapje dat hij ook onaangeroerd terugvond op het venstertablet. Op het eind van het schooljaar sloten we het jaar af met een bowling in 'De Gulden Schaduw' te Waasmunster. We vroegen onze klastitularis mee. Daar vertelde hij fier dat de wetenschappelijke dat jaar beter presteerde voor Engels dan de economische die toch meer uren Engels kreeg. Wij biechtten berouwvol onze misstap op: de man lachte zich een breuk (...of was het de drank die het hem deed?) Wij lachten even later nog harder toen hij plots bemerkte dat het over 4.30 was. Om 5.30 moest hij in Meerdonk of Prosperpolder de vroegmis opdragen. Wat zou die man verteld hebben in zijn zondagspreek? In het Engels?
(Guido Ruys - 3e Wetenschappelijke B - 1970-71)
* Tijdens de speeltijd, terwijl de normalisten op de speelplaats wandelen en sommigen op kwade perten zinnen, stapt professor E.H. Spittaels, de boeken in de hand, naar zijn kamer. Een groepje stuurt een onschuldige en niets vermoedende jongen naar de professor.
"Meneer, wat verlangt ge? Ze zeggen dat ik bij u moet komen."
Monkelend om de argeloosheid van de jonge leerling, zegt professor Spittaels: "Vriend, 't is eerste april." Dan plots ernstig en streng: "Maar, doe aan degene die u 'verzond' de groeten, dat zulke onbeleefdheid hem duur te staan komt en hij nota 5 heeft!..."
De verzondene keert met zijn boodschap naar het lachende kwajongensgroepje en zegt aan de 'afzender': "Ge moet niet lachen, de professor doet u de complimenten dat ge er een 5 voor opgelopen hebt."
De gezichten kleuren, de guitenstreek heeft veel gekost...! De schuldige heeft toch de moed, niet zonder vrees, om na enkele minuten naar de kamer van de beledigde professor te stappen.
'n Niet te harde klop op de kamerdeur... Een besliste stem roept: "Binnen!" Zenuwachtig verschijnt de tronie van de normalist in de open deur.
"Meneer de professor, ge moet dat toch zó erg niet opnemen; 't was niet kwaad bedoeld..."
"Van wat spreekt ge? Waarom zijt ge bij mij gekomen?"
"Wel, meneer, voor die zware nota."
"Welke nota?"
"Wel, meneer, X komt me zeggen dat hij vanwege u moest verwittigen dat ik 5 heb omwille van dat verzenden..."
Tot de goede prof even guitachtig antwoordt: "Maar jongen, weet ge niet dat het de eerste april is vandaag!..."
Commentaar overbodig.
(Kasteelgalm, 1948)
- Een jongen uit het vierde leerjaar van de lagere oefenschool komt met een mooi blauw flesje bij directeur Julien Dhont.
"Alstublieft, meneer de directeur, dat is voor..."
De directeur wil de jongen een beetje helpen en zegt:
"Je bent zeker jarig, hé."
"Neen, neen", zegt de jongen, "dat is een flesje voor het medisch onderzoek!.
In de studiezaal hebben we ooit een knikkerfestival georganiseerd: om beurten en op vastgesteld tijdstip, zouden we elk een knikker op de stenen vloer laten vallen. Toen Fons Govaert van Antwerpen om kwart voor zeven aan de beurt was, liep hij in de val: Ongenae, die speciaal gekomen was om de dader te vatten, had al lang gezien hoe hij vanaf halfzeven onrustig op zijn bank heen en weer had zitten schuiven.
(Kasteelgalm 1975)
Subregent De Wilde hebben we op een zondag eens héél kwaad gekregen. Samen met een kameraad zat ik wegens ziekte in de infirmerie. Toen de spreker van die dag aankwam en vroeg waar hij ergens naar toe moest, loodsten we hem naar de kofferzolder. En toen die heer er zich over verwonderde dat er daar geen stoelen stonden, verzekerden we hem met de hand op het hart dat het de gewoonte was dat elke student zijn eigen stoel naar daar meebracht!
(Kasteelgalm 1975)
Op de tafel van Jan De Venter lag (onder glas) een leerlingenlijst met naast elke naam het intelligentiequotiënt van de betreffende leerling. We hebben met intens genoegen gezien hoe hij tijdens een zekere periode herhaaldelijk ongelovig het hoofd schudde: men had immers de lijsten weggenomen en ze op zijn schrijfmachine hertypt, maar dan met totaal verschillende intelligentiequotiënten!
(Kasteelgalm 1975)
Bij het belteken 's morgens stonden alle klassen in rang op de speelplaats met vóór elke rang de leraar. Bij de rang van de 6e moderne staat geen leraar en directeur Stuyts vraagt aan de eerste leerling in de rang: "Welke leraar ontbreekt hier?", waarop de leerling antwoordt: "Meneer Stoepen". De directeur is verrast, bedwingt zijn lach en kijkt streng waarop de leerling zich herpakt en zegt:"Hm, hm... ik ken hem niet;" (De bedoelde leraar was Luc De Ryck, bijgenaamd de Stoep)
Ik wou weten of er ook 'Franse primitieven' bestonden. Grimlach van de leraar. Hij zou de vraag op een vergadering voorleggen. Het is nadien stil geworden, in de filmzaal en in de 'schilderkunst'. (J.P.)
Ik heb ooit Luc De Rijck, leraar tekenen in het middelbaar van zijn stuk gebracht op de speelplaats. Zijn bijnaam was De Stoep, naar het schijnt omdat hij klein van gestalte was. Tijdens een voetbalwedstrijd op de speelplaats trapte ik ooit een bal per abuis tegen zijn hoofd. Ik ging mij verontschuldigen maar zei zonder na te denken: "Sorry, meneer, ik had u niet zien staan." (D.S.)
- Het regime in de Normaalschool was streng! Er was eens een jongen die in de klas een wind maakte. Dat was in die tijd zó erg dat de jongen onmiddellijk voorbereidingen moest nemen om kort daarop voorgoed naar huis te gaan. Dus verloren studie! Een andere jongen was eens in een herberg binnengegaan, en er in gezelschap van één of meer meisjes gezien geweest door een geestelijke van de school. Het gevolg was dat de jongen ook voorgoed buiten moest. (J.J. - O1891)
{gotop}