Pol Van Mossevelde

polvanmossevelde
O1963vanmossevelde
Pol Van Mossevelde werd geboren te Zele op 20.06.1944. Hij volgde de Humaniora in de Bisschoppelijke Normaalschool en daarna de onderwijzersopleiding. Hij behaalde zijn diploma in 1963. Hij studeerde verder pedagogie en psychologie aan de Katholieke Universiteit te Leuven.

Hij werd PMS-medewerker maar belandde uiteindelijk in de journalistiek. Decennia werkte hij voor De Standaard. Hij schreef er over muziek, over de Derde Wereldproblematiek, over humanitaire problemen, over de migranten, de vluchtelingen en deed verslaggeving over gerechtelijke zaken.

Sinds 2000 werkte hij als zelfstandig journalist en keerde voor Muziekcentrum Vlaanderen terug naar zijn oorspronkelijke liefde…de muziek. Hij stond immers als achttienjarige al op het podium als zanger-gitarist.

Omstreeks 1961 ontstond het dansorkestje ‘The Teenagers’. polvanmossevelde3Een jaar na de oprichting kwam er een heroriëntatie van de groep en kreeg men de eerste samenstelling van ‘The Magics’, nog zwevend tussen dansorkest en ‘beatgroep’ met Pol Van Mossevelde als zanger en ritmegitarist. polvanmossevelde2Door speciale omstandigheden werd Pol omgedoopt tot Danny en was de groep ‘Danny and The Magics’ een feit. De groep werd steeds populairder in het Waasland en ver daarbuiten met wekelijkse optredens.

Toen Pol Van Mossevelde in Leuven ging studeren en er ook op kot ging, deinde de groep stilaan naar het einde.

De folksongrage verdrong halverwege de jaren ’60 de beat en in Leuvense studentenmilieu’s experimenteerde Pol Van Mossevelde met een gitaar en mondharmonica à la Dylan en Donovan. Bob Lanoye, de vroegere drummer van ‘The Magics’, studeerde in Eindhoven en bezorgde zijn vroegere maat een paar optredens in Nederlandse studentenclubs en Pol had weer de smaak voor het podium te pakken. Een optreden tijdens de handelsbeurs in Wieze, leidde tot de stichting van de ‘Skiffelgroep Pol Van Mossevelde’. De groep koos voor skiffel, de muziek van de arme blanken en zwarten die in de depressiejaren ’30 ontstond in en om New Orleans en in het Midden-Westen van de Verenigde Staten.

Pol en zijn groepsleden poogden de jeugdclubs en culturele verenigingen te bereiken. Met succes. De toenmalige lieven, Frieda en Annette, van Bob en Pol werden als backing-zangeressen toegevoegd aan de skiffelgroep. In deze samenstelling kende de groep hilarische toestanden. In het jaar 1969, toen de oudste dochter van Pol werd geboren, traden ze sommige maanden om de twee dagen op: van Knokke naar Hamont, in Duitsland, Zwitserland en Nederland, een tournee langs  de Belgische casino’s, diverse festivals waar ze herhaaldelijk door de kranten als de revelatie werden bestempeld. Ze stonden op het podium met Boudewijn De Groot, Dimitri Van Toren, Wannes Van De Velde, de Amerikaanse folklegende Derrol Adams, en ga maar door…

Toen de skiffelgroep meer naar zuivere folksong evolueerde werd een tijdlang de groepsnaam veranderd in ‘Heksagram’ (naar de ster Juda: ze waren immers met zessen en zaten onder de indruk van Leonard Cohen).

PolVM friendsNa het afhaken van enkele leden kwam Pol terug terecht bij zijn oude strijdmakker/bassist Marcel De Bruyne, werden de optredens beperkt en traden ze op onder de groepsnaam ‘Pol and Friends’.

In 1982 werd een punt gezet achter de showbizz.

Op 5 mei 2007 bracht Pol Van Mosselvelde zijn zevenkoppige skiffelgroep nog eens opnieuw samen in Zele voor een uniek optreden.

Hij schreef boeken zoals ‘Met toeters en bellen’ (1974) en ‘Het chanson in Vlaanderen’ (1976).

Interview uit 1991 met Pol Van Mossevelde

Bent u nog steeds de man van de ontspanning en het lichte lied?

Helemaal niet meer. Al heel wat jaren gaat mijn aandacht naar de Derde Wereldproblematiek, de migranten, de vluchtelingen en nu ook naar de gerechtelijke zaken in opvolging van Louis De Lentdecker.

Vooral Afrika ligt me na aan het hart. Landen zoals Mali, Senegal, Togo en Soedan laten mij niet los.

Dit is begonnen met de grote hongersnood van 1984 in Ethiopië. Ook de aardbeving in Mexico heb ik van dichtbij meegemaakt.

Mijn vroegere specialiteit, de showbizz, behoort helemaal tot het verleden. Ik stopte daarmee in 1982.

Hoe verloopt voor u zo’n assisenzaak?

Vooreerst trachten we de acte van beschuldiging ter hand te ‘krijgen’. Die nemen we grondig door.

We moeten steeds toeschouwer blijven en zeker geen partij kiezen.

Toch probeer ik nog een paar dingen te realiseren: vooreerst tracht ik het onbegrijpelijke begrijpelijk te maken, te vertalen naar de lezer. Motieven in een juiste context plaatsen, enz.

Ook probeer ik elke dag een afgerond geheel te brengen, we maken dus geen feuilleton.

Is uw universitaire opleiding belangrijk in uw werk?

Mijn studies van pedagogie zijn wel ondersteunend voor de thema’s die ik nu behandel. Het komt er dikwijls op aan de mensen te begrijpen. Voor de gerechtszaken is de benadering van een jurist wellicht anders. Pers- en communicatiewetenschappen zijn niet essentieel in mijn beroep. Talen en algemene vorming zijn van levensbelang.

Kan u iets zeggen over Manu Ruys, Lou De Clercq en Hugo De Ridder?

Voor Manu Ruys heb ik zeer grote bewondering. Hij is zeker niet stug of houtain. Hij is een man met klasse en stijl. Lou De Clercq ken ik niet. Ik heb gehoord dat hij wil luisteren en mensen kan motiveren. Hij komt op de ‘vierde verdieping’. Zijn komst is zeker geen machtsgreep van de CVP. Hugo De Ridder zag zijn ambities verloren gaan op een moment dat de krant geherstructureerd werd.

Bent u ooit al in aanvaring gekomen met de journalistieke deontologie?

Nee, eigenlijk niet.

Men mag zich overigens niet voorstellen dat die deontologische regels elke dag ter sprake komen. En bovendien kan ik me voorstellen dat onze plichtenleer eerder ter sprake komt op de binnenland-afdeling dan bij de reporters buitenland.

Wel zijn er bij de collega’s een paar gevallen bekend, onder meer dat van een medewerker die  verantwoordelijk was voor het opstellen van de berichten over sneeuwhoogtes in Zwitserland. Allerlei technische mankementen aan de betreffende computer zorgden ervoor dat op zeker ogenblik alle berichten voor de derde keer moesten worden opgesteld. Teneinde raad, en uit woedende ergernis, maakte hij een bericht over de sneeuwhoogte in Kössminklöten. Het bericht verscheen in de krant, en de journalist verdween in de mist van de geschiedenis. Gelukkig werd hij opgevangen door een andere krant…

Maar u dient zich toch te houden aan bepaalde richtlijnen?

Inderdaad. Er zijn eerst en vooral de technische richtlijnen: de lengte van het bericht, het wie, wat, waar, waarom in de inleiding, etc. Daarbij komt dat elke medewerker er zich van bewust is dat hij werkt voor een christelijk-geïnspireerde krant die het opneemt voor de vrije markteconomie. Daaruit volgt haast automatisch een soort auto-censuur, bijvoorbeeld bij het verslaan van een assisenzaak. En als die auto-censuur onvoldoende ‘werkt’, dan is  er nog altijd, in laatste instantie, de hoofdredacteur.

Sommige zesdejaars van de humaniora, vooral in de afdeling menswetenschappen, dromen van een carrière in de journalistiek…

Welke goede raad kunt u hen meegeven?

Dat ze beslist geen pers- en communicatiewetenschappen moeten studeren! Ze moeten veeleer de volgende vragen en overwegingen voor ogen houden:

Schrijf ik graag? Ben ik bereid om weekendwerk te doen en vaak van huis weg te zijn? Ben ik in staat om te knokken voor erkenning van mijn persoonlijke kwaliteiten? Ben ik nieuwsgierig genoeg om, in de ruime zin van het woord, ‘bij’ te blijven?

Ze dienen ook te weten dat een brede algemene vorming, en vooral talenkennis enorm belangrijk zijn voor het vak.

Wat niet wil zeggen dat dat de enige normen zijn: als ik om me heen kijk, zie ik collega’s die gevormd jurist, econoom of licentiaat in de filosofie zijn.

Geldt dat ook voor een job als journalist bij de audio-visuele media?

Jazeker, hoewel bijvoorbeeld een TV-journalist meer een ‘desk’-job heeft: de vloed aan telex-berichten herleiden tot kort-geformuleerde nieuwsberichten, en die ‘s avonds, al of niet door beelden geïllustreerd, voorlezen.

Maar ook hier zal wel gelden: een brede belangstelling hebben, en open staan voor de dingen die om je heen gebeuren.

Welke waren, in uw loopbaan, de diepst-ingrijpende gebeurtenissen?

Er waren er vele, maar ik wil er een paar speciaal aanhalen.

Mijn eerste contact met de hongersnood in Ethiopië, in december 1984, was echt een schokkende belevenis: ik heb daar dingen gezien die me nooit meer zullen loslaten. Dáár ook heb ik mijn belangstelling voor de Derde-Wereldproblematiek aangescherpt gezien. En ik ben nog steeds vrij gelukkig met de berichten die ik daarover in de krant heb kunnen publiceren.

Wat de persoonlijke contacten betreft: ik houd een zeer goede herinnering over aan mijn ontmoetingen met Harry Belafonte, de ambassadeur van UNICEF. Dat is een man van grote klasse, maar tegelijk eenvoudig en hoegenaamd niet blasé. Overigens verbaasde het me, bij een recent interview, dat hij zich vroegere gesprekken met mij herinnerde.

Inzake gerechtelijke berichtgeving, een niet onbelangrijk deel van mijn werk, herinner ik me vooral de assisenzaak tegen een jonge aristocraat die van moord werd beschuldigd: in mijn ogen is hij, vanwege zijn afkomst, dubbel ‘gepakt’ geworden; voor mij was hij evenzeer slachtoffer als dader.

Een krant zit niet alleen kort op de actualiteit, maar brengt ook items die niet zo tijdsgebonden zijn. Wat bepaalt die keuze?

De actualiteit dringt zich natuurlijk op, maar de rest groeit uit de spontane samenspraak tussen de hoofdredacteur en de basis. Journalisten brengen items aan. Zo heb ik bijvoorbeeld zelf voorgesteld naar Senegal te gaan. De periode waarin de artikels gepubliceerd worden, wordt natuurlijk bepaald door een aantal factoren. Mijn bijdragen over Senegal komen omstreeks de kersttijd in de krant. Er is dan gewoonlijk een zekere nieuwsrust en die periode is ook geschikt voor een dergelijk item, omdat wij dan kort voor de acties van de Vredeseilanden zitten.

Moet een journalist alle formaliteiten voor een buitenlandse reis zelf regelen?

De visa moet je natuurlijk zelf aanvragen. Nu hebben wij bij de Standaard wel een eigen dienst voor reservaties. De ervaring leert echter dat je een groot aantal zaken zelf in handen moet nemen, wat echt niet verwonderlijk is.

Hoe verloopt de samenwerking tussen de geschreven pers en de televisie?

Ik vind het vervelend een gebeurtenis te moeten verslaan als de televisie in de buurt is. Zo ga ik bijvoorbeeld nooit op stap met een cameraploeg. Mensen gedragen zich helemaal anders, eens ze een camera gezien hebben. Vooral politici hebben vaak nog slechts oog voor de televisiecamera’s. Voor het overige zijn wij allemaal collega’s, al kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat de televisie een gebeuren monopoliseert.

Hoe staat u tegenover de commerciële televisie?

Ik heb daar tot nu toe niets mee te maken gehad. Toch zou ik graag opmerken dat een krant ook commercieel is. Een krant moet ook verkocht geraken. En ook voor de geschreven pers geldt dat bepaalde berichten beter in de markt liggen dan andere.

De Standaard is Vlaams en katholiek. Werkt dit profiel niet remmend voor een journalist?

Absoluut niet. De geest bij ons op de redactie is bijzonder open. Er wordt echt geen druk op de mensen uitgeoefend.

De dagbladen klagen sedert de komst van VTM. Toch geeft De Standaard niet de indruk dat de krant lijdt onder de commerciële televisie. Is dat een indruk of realiteit?

Je mag gerust zeggen dat dit werkelijkheid is. De VUM (uitgever van De Standaard) heeft de komst van VTM overleefd, al is het natuurlijk zo dat iedere krant, ook de onze, gevolgen ondervonden heeft. Er is bij ons ook een personeelsstop afgekondigd, al heeft die niet onmiddellijk met VTM te maken gehad.

De Standaard nodigt vaak lezers uit voor een ontmoeting met een politicus of een kunstenaar en brengt daarover – meestal uitgebreid – informatie. Is het niet gevaarlijk dat het medium het nieuws zelf gaat maken?

Het wordt de media wel eens meer verweten dat ze nieuws maken. Soms gebeurt dit inderdaad, maar ik zou dit toch niet willen overdrijven. Neem nu bijvoorbeeld Ethiopië. Dit land kende reeds heel veel periodes van hongersnood. De telex berichtte daar vaak over en telkens was dit feit goed voor enkele lijntjes. In 1984 komen enkele mensen van de BBC toevallig in Ethiopië en meteen wordt de ellende daar wereldnieuws. Is dit nieuws maken? Neen, je moet alleen op het goede moment ergens komen. Nu beweer ik niet dat de media het nieuws niet opkloppen. VTM maakt echt Vlaamse zangers! Maar ernstige kranten bezondigen zich daar niet aan. Wat het uitnodigen van lezers betreft, kan ik alleen maar zeggen dat dit een commercieel aspect van een krant is. Voor een dagblad is de band met de lezer echt belangrijk. Ik wil hier wel aan toevoegen dat de uitloting van die lezers objectief gebeurt. Het is nog nooit gebeurd dat iemand werd uitgenodigd omdat wij die toevallig goed konden gebruiken voor onze berichtgeving.

Werkt een krant met tipgevers?

Tipgevers zijn een nuttige bron voor een journalist. Wie parketverslaggeving doet, moet goede contacten met de B.O.B. hebben. Als gerechtsjournalist krijg ik wel eens tips van advocaten. De N.G.O.’s (niet-gouvernementele organisaties) weten dat ik ook de Derde Wereld behandel. Zij tippen mij natuurlijk ook, sturen telexen door en spelen af en toe ook interne informatie door. Het gebeurt ook wel eens dat wij door lezers getipt worden.

Hoe worden de lezersbrieven behandeld?

Er zijn twee soorten lezersbrieven. Je hebt natuurlijk de vele reacties op een gepubliceerd artikel en je hebt daarnaast de lezersbrieven die bedoeld zijn voor publicatie. Voor die laatste groep bereiken er dagelijks een 20-tal de redactie. Die kunnen niet allemaal gepubliceerd worden en bijgevolg zal er iemand het aanbod uitfilteren.

Jaren geleden was u de spilfiguur van de skiffelgroep Pol Van Mossevelde. Is die periode voorbij?

Ja, zoiets blijft niet duren. Je moet jezelf niet proberen te overleven in dit vak. Nu is het wel zo dat wij de gewoonte hebben nog eenmaal per jaar, kort na nieuwjaar op te treden in Sint-Pauwels. Daar brengen wij country and western.   

Naar welke muziek gaat tegenwoordig uw voorkeur?

Ik heb een brede muzikale smaak. Echt, ik geniet zowel van klassiek als van modern. Ik hou van countrymusic, zeg maar de Amerikaanse smartlap. Aan concerten heb ik een hekel. Die massa is er voor mij te veel aan. Geloof me: Torhout-Werchter is niet aan mij besteed.

Wij willen dit gesprek afsluiten met uw tijd in onze school, toen nog de Bisschoppelijke Normaalschool. Hoe blikt u daarop terug?

Ik wil echt een onderscheid maken tussen het internaat en de school. Aan het internaat denk ik liever niet terug, maar aan de school zelf (de periode tussen 8.20 uur en 17 uur) bewaar ik zeer goede herinneringen.

Noem eens een paar leerkrachten.

Ik wil beginnen met Amedee De Smet. Die was streng, maar toch geliefd bij ‘mijn kliek’. Ik denk ook aan Ignace De Sutter en aan Jacques Meganck. Die laatste is mij op de eerste plaats als mens bijgebleven. Die kon zo af en toe iets vertellen dat je voor je leven meedroeg. Ik denk wel eens dat leerkrachten zich niet altijd bewust zijn van de impact die ze op leerlingen hebben. Leraars zien natuurlijk heel veel leerlingen voor zich voorbij gaan. Ik zou bijna durven zeggen: generaties leerlingen. Voor leerlingen blijft een bepaalde leraar altijd deze unieke leraar!

Kent u nog klasgenoten?

Mijn vriendgroepje bestond uit: Marc Charels, André Vereecken, Bob Van den Abbeele, Juul Claes,… Vorig jaar zijn wij de eerste maal sedert onze studententijd nog eens samen geweest. Dat was plezierig, maar toch ook vreemd. Je bent niet alleen ouder geworden, maar je bent echt niet meer die jongen van vroeger. Je leeft – zeker in een internaat – vier jaar lang heel dicht bij elkaar. Als je mekaar dan jaren later terug ontmoet, zit daar niet meer Marc of André van vroeger. Je bent een andere geworden met andere interesses en een totaal ander leven.

Heeft uw periode in de Kasteelstraat u gevormd als kleinkunstenaar of journalist?

Hugo Verbeke bracht ons in contact met negrospirituals en jazz. Hij liet die muziek horen in de klas. Ik begon die platen te kopen en zocht ook zoveel mogelijk informatie op over die muziek. Verder heeft hij mij ook de liefde voor het Engels bijgebracht. Mijn journalistieke loopbaan heb ik eerder aan het toeval te danken. Ik heb als kind altijd gedroomd journalist te worden, maar ik had het nooit voor mogelijk gehouden. Ik had een onderwijzersdiploma, had pedagogie gestudeerd en werkte op een PMS-centrum. Dat werk lag me niet en ik zou om het even welke job aangenomen hebben om daar weg te kunnen. Ik schreef toen wel stukjes en vroeg op een mooie dag of De Standaard geen interesse had voor een free-lance-journalist. Een free-lancer wou men niet, maar ik mocht wel deelnemen aan een examen… Het gevolg ken je wel…

(Paul De Meulenaer, Amedee De Smet en Freddy Van Hove in ‘In-fra’, winter 1991)

{gotop}