Albert Van den Berghe

Geboren te Smeerebbe-Vloerzegem op 17.02.1902, zoon van Victor en Léonarde Daem

Overleden te  Erpe-Mere  op 22/12/1982

Diplomajaar: onderwijzer 1921

Curriculum vitae

1917: Leerling aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas, lid A.K.V.S., nadien gewestelijk voorzitter. Organiseert voordrachten, toneel- en zangtoernees.

1921: Diploma onderwijzer. Wordt benoemd aan de voorbereidende afdeling van het College te Geraardsbergen. Wordt lid C.O.V.

1925: Lesgever Technisch Onderwijs.

1927: Huwt Julia De Bloos. Wordt voorzitter C.O.V. gewest Geraardsbergen. Sticht 'Oudersbond' aan het College.

1928: Wordt schoolhoofd. Wordt student aan het Hoger Instituut voor Pedagogische Wetenschappen.

1931: Licentiaat Pedagogische Wetenschappen. Wordt provinciaal voorzitter C.O.V.

1945: Wordt algemeen voorzitter C.O.V.

1946: Wordt volksvertegenwoordiger en burgemeester van Nederboelare, lid en verslaggever onderwijscommissie Kamer van Volksvertegenwoordigers. Draagt zijn aandeel bij in de voorbereiding van de Wet-Harmel, in de strijd tegen de Wet-Collard en in de voorbereiding van het schoolpact.

1948: Medaille eerste klas. Wordt voorzitter Oud-leerlingenbond Bisschoppelijke Normaalschool Sint-Niklaas.

1954: Speciale medaille eerste klas en Ridder in de Leopoldsorde.

1956: Civiel kruis eerste klas.

1957: Wordt te Wenen verkozen tot voorzitter U.M.E.C.

1958: Reist naar Congo om er de onderwijsnoden te bestuderen.

1961: Ontslag als volksvertegenwoordiger. Blijft voorzitter C.O.V. en U.M.E.C. Wordt lid van de werkgroep 'Education, sciences et culture aux pays d'Afrique' bij U.N.E.S.C.O. Wordt secretaris-verslaggever bij de subcommissie 'Education scolaire aux pays d'Afrique' bij de U.N.E.S.C.O. Wordt lid van de subcommissie Onderwijs bij de Nationale U.N.E.S.C.O.-commissie van België. Officier in de Leopoldsorde.

1962: Leraar Pedagogie aan de Middelbare Normaalschool Sint-Thomas te Brussel.

1963: Ridder in de Orde van Sint-Gregorius de Grote.

 

Albert Vanden Berghe studeerde tot 1921 voor onderwijzer aan de Bisschoppelijke Normaalschool van Sint-Niklaas en volgde later nog pedagogische wetenschappen aan het Hoger Instituut voor Opvoedkunde te Gent, in 1929 behaalde hij daar zijn diploma. Maar vanaf september 1921 kwam hij als onderwijzer in dienst in het Sint-Catherinacollege van Geraardsbergen, in 1939 werd hij er hoofdonderwijzer. Hij stond er tot 1946 voor de klas.

In 1934 werd hij provinciaal voorzitter, na de Tweede Wereldoorlog algemeen voorzitter van het C.O.V. Die functie bracht hem in 1946 voor vijftien jaar in de Kamer, hij werd verkozen in het arrondissement Aalst. In de statuten van het C.O.V. stond dat hun voorzitter een onderwijzer in actieve dienst moest zijn. In 1946 wou Vanden Berghe dan ook ontslag nemen. Maar de middenraad van het C.O.V. oordeelde dat er zich een kans aanbood om rechtstreeks het politieke leven te beïnvloeden en besliste dat de cumul kon. Van den Berghe bleef tot 1968 voorzitter van de grootste onderwijzersvakbond.

Het statuut en de verloning van de onderwijzer en (de financiering van) het katholiek onderwijs waren zijn stokpaardjes tijdens zijn nationale politieke carrière. Vanzelfsprekend was hij lid van de commissie katholieke parlementairen die in de jaren vijftig regelmatig met het C.O.V. vergaderde. Ook internationaal was Van den Berghe met het onderwijs bezig: als voorzitter (vanaf 1957) van de algemene raad der Wereldunie voor Christelijk Onderwijs en in 1961 als UNESCO-mandataris om een programma uit te werken inzake onderwijs en opvoeding in Afrika.

Vanaf januari 1947 tot begin 1965 was hij burgemeester van Nederboelare, bij Geraardsbergen. Daarna werd hij nog schepen. In zekere zin trad zijn zoon Paul Vanden Berghe (°1933) in zijn voetsporen. Paul Van Den Berghe werd op 7 juli 1980 bisschop van Antwerpen. Vanuit de Belgische bisschoppenconferentie is hij verantwoordelijk voor de Algemene Raad van het Katholiek Onderwijs.

Interview uit 1970 voor 'Kasteelgalm'

Mijnheer Van Den Berghe, mogen wij u vragen hoe uw jeugd verliep?

We waren eenvoudige en gelukkige boeren thuis. Zes kinderen, drie meisjes, drie jongens, van wie ik de jongste ben. Van mijn ouders heb ik veel opgestoken. Ik geloof dat de duidelijkste karaktertrek van mijn moeder haar dienstbaarheid was: ze hielp waar ze kon, waar er nood was.

De meest typische karaktertrek van mijn vader? ... rechtvaardigheidszin. Hij was trouwens overtuigd Daensist, democraat, tot op zijn sterfbed toe. Zo was hij bijvoorbeeld ook op gebied van geloof en kerk een beetje een voorloper. Zo herinner ik mij dat hij tegen kanunnik Van Crombrugge zei dat men ook 'buiten het katholieke geloof' zalig kan worden; de professor lachte fijntjes en knikte.

En de lagere school?

In Smeerebbe, waar toen een éénklassige school was. Zelf heb ik drie jaar in de hoogste klas gezeten. Terwijl de meester bezig was met de kleinsten, kregen wij een reeks vraagstukken te verwerken. Daardoor leerden we wel zelfstandig en hard werken.

Ik zou het bedrijf van vader voortzetten, en geloof me vrij... ik kón reeds ploegen! Kanunnik Van Crombrugge, een intieme vriend van mijn vader en ook hardnekkig visser - voor wie ik pieren ging steken - leidde mij tot de studie. Vader ging akkoord. Hij wou niet dat ik hem later verwijten zou maken en stuurde mij naar de 'preparatoire' van het college te Geraardsbergen. Bij de eerste maandelijkse proclamatie was ik de zeventiende op zevenentwintig. Vader zei gewoon: "Dat kan zo niet!" en bij het einde van het schooljaar was ik de tweede.

Hoe is u dan in de Normaalschool terecht gekomen?

Het college werd door de bezetter gesloten, met het gevolg dat ik elders heen moest. En dat werd dan de Normaalschool te Sint-Niklaas, omdat mijn oudste broer Arthur (O1918) er al was. Trouwens, deze school had een goede naam in de streek.

Waarom onderwijzer?

Ik weet het niet! Het college was gesloten, anders was ik wellicht daar gebleven. Het was gewoon een noodzaak als ik verder wou studeren. Om bij het toelatingsexamen mijn kennis van het Frans te testen vroeg men mij: "Un éléphant, ça pèse combien?", kwestie van mij aan het spreken te krijgen...

Het viel wel hard. Zo ben ik daar eens acht maanden gebleven zonder naar huis te gaan. Weinig eten: oorlogskost! Af en toe zat ik wel eens aan de peperkoek van onze Arthur!

Welke geest heerste er toen in de Normaalschool?

 Oorlogstijd! We waren verplicht hard te studeren, zelfs als we moe waren, zelfs als het pijn deed. Het heeft me deugd gedaan. Ik leerde er trouwens met weinig tevreden te zijn. Ik had wel ambitie om vooruit te komen. Ik ben één van de Vlamingen die zich niet achteruit laten zetten. Nergens! In Brussel niet en in het buitenland niet! Ik heb daar nooit nadeel van ondervonden, nooit; net het omgekeerde! Men moet de moed hebben om iets te doen, om recht te blijven.

 Dus wel degelijk twee positieve levenswaarden. Niets negatiefs in het toenmalige systeem?

Toch! Gebrek aan contact tussen leerlingen en leraars. Het enige contact was het geven of krijgen van een slechte nota! De pedagogen gaven aan de leraars formeel verbod contact te realiseren. Misschien was dat in die tijd de juiste houding... Ik geloof echter dat een 'sterke' leraar het zich kan veroorloven om al eens buiten het kader van de les te springen; minder sterke persoonlijkheden gaan eraan ten onder! Ik geloof wel dat men eerlijk was, men meende dat het zo moest, men meende het goed. Wij moeten daar inderdaad begrip voor opbrengen.

 Zijn er bepaalde figuren die op u blijvende indruk gemaakt hebben?

De Panniers: ze waren streng voor zichzelf en voor anderen. Ward, de pedagoog, moest trouwens zijn vak zelf instuderen vóór hij zijn les gaf. Welk enorm werk heeft die man gepresteerd!

En De Leenheer natuurlijk. Die kon nog eens aanmoedigen, die was enthousiast en die prikkelde voor mensen en ideeën. Zeer goed lesgever, had gezag maar... was, meen ik, iets wat lui en slordig.

Welke vakken trokken u speciaal aan?

Vast en zeker de zielkunde. Bij de stichting van het Hoger Opvoedkundig Instituut was ik er dan ook vroeg bij. Die cursussen trokken mij speciaal aan. Edgard De Bruyne leerde mij het mooie kennen en zien! Hij maakte mij trouwens 'stekezot' van schilderijen. Heb ik later goed gekend: fijn mens! De Hovre met met zijn geestdrift! Dié kon beinvloeden. Hij was mijn grote vriend. Toen het onderwerp voor mijn licentiaatsverhandeling ter sprake kwam, gingen mijn gedachten als vanzelf naar de Ouderbond die ik stichtte in het College te Geraardsbergen: iets nieuws voor die tijd! Ik wilde de ouders bij het onderwijs van hun kinderen betrekken omdat ik vermoedde hoe groot hun invloed kon zijn. Mijn thesis werd dan ook: 'De exogene factoren op de opvoeding van het kind'. Die thesis was ontstaan na een lange reeks van individuele gesprekken met jonge deliquenten in Frankrijk, Nederland, Duitsland en België.

Een studie die me overtuigd heeft van de nooit te overdrijven invloed van het gezin op het kind.

Zijn er mensen uit uw jaar die u zich speciaal hernnert?

Wij zijn één van de jaren die nog geregeld samenkomen. De spil van onze klas is Jef Verschelden uit Sinaai. Hij houdt ons samen, is één en al bereidwilligheid. Hij heeft trouwens een archief over onze klas aangelegd waar de Normaalschool nog kan aan tippen.

Hij organiseert.

Stefaan de Jonghe. Een groot muzikant! Is jammer genoeg te vroeg overleden. Wij houden zijn gedachtenis in ere. Er is zelfs een prijs naar hem gesticht.

Van Belleghem was ook een goed student, en dan hebben we nog Van Poecke, onze begaafde filmer! Er waren veel flinke jongens bij!

Laat ik aan deze klas-bedenkingen toevoegen dat het mij een grote eer was in 1939 voorzitter te worden van de Oud-leerlingenbond van de Normaalschool.

Zijn er verder interessante feiten te vermelden uit uw carrière als onderwijzer?

Destijds was het de gewoonte dat vanwege het Ministerie aan de inspectie de vraag werd gesteld: "Duid ons de beste onderwijzers van het kanton aan en laat ze een schriftelijke lesvoorbereiding maken in verband met een bepaald interesse-punt". Wij vonden dergelijk verzoek een hele eer omdat wij wisten dat die voorbereidingen bestemd waren voor het archief van het Ministerie.

De conferentiewerken vervingen toen wat nu de conferentiedagen zijn. Rond dezelfde tijd werd ik bijna inspecteur. Gelukkig voor mij liepen de zaken enigszins anders, zoniet had ik nooit beleefd wat ik nu heb mogen meemaken.

En uw politieke carrière, mijnheer Van Den Berghe?

Die werd me als het ware bijna in de schot geworpen: ze werd me bijna opgedrongen. Gust De Schrijver, voorzitter van de C.V.P., heeft me overtuigd. In 1946 wees de poll uit dat ik lijsttrekker zou zijn voor de C.V.P. in het arondissement Aalst, met Moyersoen op de tweede plaats. We hadden vier op zes verkozenen. Ik ben dan volksvertegenwoordiger geweest tot 1961. Burgemeester tot 1964. De grootste ontgoocheling in mijn politieke loopbaan was de afloop van de koningskwestie. De schoolstrijd daarentegen was mijn beste tijd. We durfden toen meer, we konden vechten. De grootste voldoening in mijn politieke loopbaan is geweest dat niemand mij ooit heeft kunnen binden. Maar begrijp goed: ik was wél gebonden door mijn mandaat. Wie vlug ontgoocheld is, is geen goed politicus!

 Wat beschouwt u als het leidende ethische principe voor de goed politicus?

De virus van de politiek heb ik van mijn vader gekregen. Naar vaders voorbeeld streefde ik in de politiek altijd naar rechtvaardigheid. Zo bijvoorbeeld tijdens de schoolstrijd voor gelijkberechtiging van de leerkrachten in het Vrij Onderwijs; in de Vlaamse strijd voor gelijke rechten voor de Vlamingen. Ik kreeg ooit als geschenk van iemand die ik een dienst had kunnen bewijzen een plaket waarop gegrift: "De grootste vreugde in 's mensen leven is anderen levensvreugde te geven". Een stelregel waaraan ik me, naar moeders voorbeeld, altijd heb gehouden.

 U werd bekend op internationaal niveau?

 Op 28 augustus 1957 werd ik in Wenen verkozen tot algemeen voorzitter van de U.M.E.C. (Union Mondiale des Enseignants Catholiques).

In 1958 heb ik een studiereis gemaakt naar Congo. Ik reisde individueel en daarom heb ik meer gezien en gehoord dan de officiële missies. Mijn verslag aan de Kamer zag ver vooruit, maar men geloofde mij niet; het werd terzijde gelegd. Het is nog ter inzage.

Via de U.M.E.C.une werd ik lid van verscheidene UNESCO-commissies, in welke hoedanigheid ik een conferentie-tournee maakte in Canada. Het on, derwerp: "Les enseignants catholiques face aux exigences modernes". Léger werd daar mijn vriend. Hij hield lezingen met als titel: "L'école chrétienne une communauté de en perpétuelle reconversion". Ik heb in Canada veel goede vrienden gemaakt. Ik heb veel gereisd, maar Canada is me het liefst. De toestand in Canada is vergelijkbaar met die in ons land; wij Vlamingen begrijpen de Canadezen goed.

Hoe oordeelt u over de hedendaagse ontwikkelingen in het onderwijs?

Het pluralistisch systeem is nog te vaag. Ik zie nog niet waar we zullen uitkomen. Er zit wel veel in; ouders mogen eisen dat hu wereldbeeld door de school niet wordt verknoeid. Ik geloof dus dat we de katholieke school nodig hebben. De vraag is: "Hoe willen we onze kindere in de toekomst?" We mogen onze kinderen niet in een 'corset' steken: ze moeten 'opener' worden.

Welke zijn uw hobby's?

Ik zou willen kunnen schilderen. Schilderkunst in het algemeen boeit me enorm. Spijtig genoeg moet ik me beperke tot het bewonderen. Gelukkig heb ik een kleindochter die zal kunnen wat ik niet kan. Toch steun ik de jonge kunstenaars zoveel ik kan. Vraag het aan Minnaert, Rousseau, Rik Bourgignon en anderen. Ik heb ooit een wetsvoorstel ingediend, en het is aanvaard., dat bepaalt dat 5% van de som besteed aan openbare gebouwen, moet beschikbaar gesteld worden voor in het gebouw verwerkte kunst. 5% die inmiddels 10% geworden zijn. Ik had dat vooraf besproken met Kalist Fimmers, ons onlangs ontvallen.

Zijn er bepaalde gedachten die u aan de aantredende generatie zou willen meegeven?

- Wees niet bang voor het werk. Ik geloof in het mirakel van de arbeid.  Wie niet werkt komt er niet.

- Denk niet dat de oudere generatie niets gedaan heeft dat deugt. De jeugd is nog niet bekwaam om ons positief voor te stellen wat ze kan. We zijn er nog lang niet maar we moeten samen zoeken.

- De jeugd moet durven, niet alleen inzake contestatie, maar ook in verband met het constructieve. Meer ambinrtie!

- De lijn van de traditie mag niet onderbroken worden. 

Tot slot van dit vraaggesprek wil ik er de nadruk op leggen dat mijn vrouw mij altijd gesteund en geholpen heeft. Zonder haar had ik niet gerealiseerd wat ik nu mocht beleven.

(Kasteelgalm, 1970, nr 3)