Interview met Prof. Dr. Piet Van Avermaet

 (Interview met Kif Kif)

Kif Kif is een interculturele beweging die strijdt voor gelijkheid en tegen racisme. Kif Kif bouwt mee aan een solidaire, democratische en interculturele samenleving. Via kritische, sensibiliserende, interactieve en educatieve initiatieven geeft Kif Kif mensen de instrumenten in handen om een andere stem te laten horen in het maatschappelijk debat over de interculturele samenleving. Kif Kif steunt op die manier actief individuen en groepen die uitgesloten worden van grondrechten of gediscrimineerd worden en versterken hen om zelf op te komen voor hun rechten.

 

U dacht dat het Vlaamse onderwijs tot de wereldtop behoorde? Dat is ook zo, tenminste voor wie uit een Vlaams middenklassenest komt. Voor kinderen uit lagere sociaal-economische klassen, waaronder velen van andere origines, blijkt de schoolloopbaan eerder een hindernissenparcours. Uit cijfers blijkt immers telkens weer dat wie al tegen de (kans-) armoedegrens aanschurkt, vaker in een lagere studierichting terechtkomt of geen middelbaar diploma behaalt. Nog voor de zomervakantie konden we Prof. Dr. Piet Van Avermaet strikken voor een gesprek over deze sociale ongelijkheid in het onderwijs. Van Avermaet graaft naar oorzaken op een dieperliggend niveau en diept navenante oplossingen op vanuit zijn ervaring als leerkracht, ouder en directeur van het Steunpunt Diversiteit & Leren (Ugent).

Kif Kif: Wat zijn volgens u oorzaken van de sociale ongelijkheid in het onderwijs?


Van Avermaet: Die liggen vooral in de mechanismen van sociale ongelijkheid in de samenleving. Sommige normatieve referentiekaders – een set van waarden, normen en gewoontes binnen een bepaald milieu - hebben nu eenmaal meer legitimiteit in de samenleving dan andere. Zo ook in het onderwijs. Het is vooral het referentiekader van de ‘autochtone’ middenklasse dat de plak zwaait. Een voorbeeld hiervan is taal: het Standaard Nederlands geldt nog steeds als dé algemeen geldende norm in het onderwijs. Andere talen worden minder of niet gewaardeerd. Ze worden meestal niet benut in leerprocessen. Een leerling uit een Nederlandstalig middenklasse gezin heeft zo al een voorsprong op een leerling die van thuis uit geen Standaard Nederlands spreekt.

Kif Kif: De school sluit dus beter aan bij de waarden en normen van de Vlaamse middenklasse?

Van Avermaet: Inderdaad. We zien dit ook weerspiegeld in de manier waarop we met kennis omgaan. De nadruk in ons onderwijs ligt nog overwegend op kennisoverdracht: de leerkracht brengt kennis over op de leerling. Dit model van leren sluit beter aan bij een middenklasse omgeving. Als mijn kind mij bijvoorbeeld uitleg vraagt over de stelling van Pythagoras, kan ik hem helpen omdat ik vertrouwd ben met dat referentiekader en met die manier van leren. Ik ben dan als het ware een verlengstuk van de school. Er is in dit geval een match tussen het referentiekader van de thuisomgeving en dat van de schoolomgeving. Gezinnen uit lagere sociaal-economische klassen hebben vaak minder voeling of ervaring met deze formele manier van leren. Zij zijn misschien wel vertrouwd met andere, informelere manieren van leren, maar die hebben vaak minder legitimiteit op school.

Kif Kif: Wat met de toch reële school- en taalachterstand bij kinderen uit lagere sociaal-economische klassen of van andere origine?

Van Avermaet: Als we iets willen doen aan de mechanismen van sociale ongelijkheid, moeten we de geldende normen over kennis en leren in het onderwijs in vraag durven stellen. Ik wil hiermee niet de eindtermen in vraag stellen, wel moeten we kritisch nadenken over de wijze waarop we die kunnen bereiken. Ik ontken niet dat er mechanismen van achterstand zijn – schoolse achterstand, taalachterstand enzovoort – maar we mogen niet alleen daarnaar kijken. Als we enkel in termen van ‘achterstand’ denken, wordt het probleem bij die bepaalde groep gelegd: “tja, ze spreken thuis een andere taal, dus het kan niet anders dan dat ze ‘achterstand’ hebben”. Die ‘achterstand’ moet dan bijgespijkerd, weggeremedieerd worden. Soms is het trouwens beter dat ouders hun eigen taal spreken met hun kinderen, als ze het Nederlands niet genoeg beheersen. Daarom zeg ik: spreek thuis de taal die je het best beheerst, maar spreek ze veel. Want een gebrek aan interactie thuis hangt vaak samen met kansarmoede. Het is de veelheid en rijkheid aan praten in de taal waarin men zich het sterkst voelt, die kinderen zal helpen in hun emancipatie en participatie aan de samenleving.

Kif Kif: Moet men ouders stimuleren om hun kinderen vroeger naar school of de voorschoolse opvang te sturen? Dat zou volgens onderzoek helpen om achterstand in de kiem te smoren.

Van Avermaet: Jazeker, maar ik wil dat nuanceren. In Vlaanderen gaan kleuters al heel jong naar school, vanaf tweeënhalf jaar. Veel kinderen gaan ook naar de voorschoolse opvang. In vele andere landen is het kleuteronderwijs niet zo goed uitgebouwd als bij ons. En toch is er ook hier een grote sociale kloof in het onderwijs. Ik zie trouwens dat de verschoolsing van de maatschappij almaar uitbreidt. Ik ben voorstander van levenslang leren, en vanuit een markt-economisch perspectief heeft al dat onderwijs zeker zijn voordelen: zoveel mogelijk kinderen en jongeren klaarstomen voor de arbeidsmarkt. Maar ik vind dat niet noodzakelijk een positieve trend. Soms denk ik: laat die kinderen toch ook kinderen zijn. Tegenwoordig moeten kinderen al bijna kunnen lezen, schrijven en rekenen nog voor ze naar het eerste leerjaar gaan. In Amerika houdt men zich naar verluidt al bezig met prenatale educatieve audioboodschappen voor de foetus! Kinderen worden op steeds jongere leeftijd gestimuleerd met allerhande educatieve boekjes - iets waar ikzelf trouwens ook schuldig aan ben. Maar er zijn ook veel gezinnen die zich deze boekjes niet kunnen veroorloven, die de weg daarin niet vinden, of er simpelweg geen weet van hebben. Ook sturen gezinnen uit kansarme omgevingen hun kinderen minder snel naar de voorschoolse opvang. Hun kinderen komen dan al met een zogezegde ‘achterstand’ op de kleuterschool aan. Dit soort ‘achterstand’ is niet zomaar remedieerbaar. We moeten beseffen dat onze eigen normen verschoven zijn en het begrip ‘achterstand’ in een ander perspectief durven plaatsen

Kif Kif: Hoe kunnen scholen hiermee omgaan?

Van Avermaet: Scholen zouden kunnen nadenken over hoe we omgaan met het feit dat er kinderen op school zitten uit verschillende sociale omgevingen en met verschillende normatieve referentiekaders. Elk kind komt met een metaforische rugzak naar school. Deze rugzakken zijn verschillend gevuld. Als school kan je deze rugzakken vergelijken waarbij je één soort inhoud als norm neemt. Rugzakken die ‘anders’ gevuld zijn dan deze norm, ga je proberen bijvullen, door ‘achterstand’ te remediëren of bij de ouders in te grijpen. Maar in plaats van enkel te kijken naar wat ontbreekt in deze rugzak, kan een school ook kijken naar wat wél in de rugzak zit, naar wat die leerling wél kan. Wat brengt deze anders gevulde rugzak aan meerwaarde mee naar de school en hoe kan de school dat benutten in het leerproces?
Kinderen met een anders gevulde rugzak worden ook teveel als aparte ‘doelgroep’ beschouwd. Wanneer bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat kinderen van andere origine het minder goed doen op school, gaat men kijken welke maatregelen men voor deze ‘doelgroep’ kan nemen. Ik vind dat we eerst de vraag moeten stellen: van waar komt die ongelijkheid? Door hun ‘allochtoon-zijn’, of is het probleem ruimer dan dat? Als blijkt dat het om ruimere mechanismen van sociale ongelijkheid gaat, moeten we onze oplossingen daarop richten. In plaats van kinderen van allerlei labels te voorzien – ‘allochtoon’, ‘ADHD’er’, ‘hoogbegaafd’ - kunnen we beter de diversiteit van de leerlingen benutten en manieren zoeken om als school met deze verschillen om te gaan.

Kif Kif: Men verwijt kansarme ouders of ouders van andere origine vaak niet genoeg betrokken te zijn bij hun schoolgaande kinderen.

Van Avermaet: Onderzoek bij kansarme Vlaamse ouders en ouders van andere origine toont nochtans aan dat zij enorm betrokken willen zijn, maar dat vaak niet op dezelfde manier kunnen als Vlaamse middenklasse ouders. Ouderbetrokkenheid kan vanalles betekenen. Zelf ga ik bijvoorbeeld niet naar het oudercontact, maar ik probeer voor mijn kinderen wel een verlengstuk van de school te zijn: ik kan hen met hun huiswerk helpen. Een kansarme moeder die elke dag hemel en aarde beweegt om haar kinderen boterhammen mee te geven, maar niet in staat is met hun huiswerk te helpen, is zij een minder betrokken ouder? Als er problemen zijn rond ouderbetrokkenheid, gaat het vaak veeleer om miscommunicatie, om verschillende verwachtingen, om elkaars werelden gewoon niet kennen. Het is weer een kwestie van verschillende referentiekaders: scholen moeten zich ervan bewust zijn dat niet elke ouder een verlengstuk van de school kan zijn.

Kif Kif: Moeten scholen zich aanpassen aan een nieuwe, diverse realiteit?

Van Avermaet: We moeten daar een evenwicht in vinden. In de theorie noemen we dat het evenwicht tussen structure en agency. We zijn altijd geneigd om de verantwoordelijkheid bij de agent, het individu, en zijn omgeving te leggen. Ook het achterstandsdenken vertrekt daarvan. Maar als je mechanismen van sociale ongelijkheid wil bestrijden, moet je op verschillende niveaus kijken: dus ook naar de structure, de structuren binnen de school en het onderwijs. Je moet remediëren wanneer het zinvol is en ouders empoweren daar waar het wenselijk is. Maar je moet tegelijk ook kritisch nadenken over hoe je als school met sociale verschillen omgaat, hoe je kan zorgen dat de kansen van leerlingen niet alleen afhangen van de kansen die ze van thuis uit meekregen. Dat is de grote uitdaging voor de scholen.

Kif Kif: Hoe kunnen scholen deze uitdaging waarmaken?

Van Avermaet: We moeten kijken hoe we meer plaats kunnen geven aan informele manieren van leren. Neem bijvoorbeeld taal: voor anderstalige kinderen is het niet noodzakelijk beter om eerst de de taal bij te spijkeren – behalve natuurlijk wanneer de taalkloof te groot is, dan moet je eerst een basis leggen – voordat we andere leerstof gaan geven. Nee, betrek de anderstalige leerlingen vanaf het begin zoveel mogelijk in het leerproces, en al doende leren ze een taal. Want hoe leer je Italiaans? Door in Italië rond te lopen, terrasjes te doen en prosecco’s te bestellen. Al doende leer je, dat is informeel leren.
Meertaligheid wordt nog te veel als een probleem gezien. Het is aangetoond dat kinderen uit volwaardig tweetalig onderwijs, betere resultaten boeken dan kinderen waarvan de eigen taal gebannen wordt in de school. Het moet natuurlijk praktisch haalbaar zijn, want de huidige migratie is niet meer zo stabiel en homogeen als vroeger. We zien geen concentratiescholen meer waar tot 90% van de kinderen dezelfde etnische afkomst hebben. Het gaat nu om veel heterogenere klassen. Kinderen spreken meer verschillende talen en veranderen ook vaker van school. De uitdaging is hoe we positief kunnen omgaan met meertaligheid, rekening houdend met deze praktische realiteit..

Kif Kif: Zijn er nog manieren om sociale ongelijkheid aan te pakken?

Van Avermaet: Zowel in de lerarenopleiding als in nascholingsprogramma’s moet er meer aandacht zijn voor de professionalisering van directies en scholen en leerkrachten.. De interactie tussen leerkracht en leerling is zeer belangrijk, en hierin speelt onbewuste beeldvorming een rol. Onderzoek toont aan dat wanneer een leerkracht vermoedt dat een leerling taalachterstand heeft, de kans groot is dat hij die leerling minder aan de beurt zal laten komen. Die leerling heeft daardoor minder kans om te leren. De leerkracht doet dit niet bewust of uit slechte wil, maar stereotiepe beelden zullen altijd iemands handelen beïnvloeden. Om dat te kunnen corrigeren, moeten leerkrachten zich bewust worden van die mechanismen. Bij videocoaching bijvoorbeeld gaan we samen met de leerkracht opnames van lessen bekijken. De leerkracht leert als het ware kijken naar zichzelf, en wordt zich bewust van de eigen – soms stereotiepe – beelden en de invloed op zijn handelen. Het is een methode die veel vertrouwen vraagt van de leerkrachten, maar die zeer goede resultaten oplevert.

Kif Kif: Als u minister van onderwijs was, wat zou u veranderen?

Van Avermaet: In Vlaanderen heeft de overheid minder ruimte om sturend op te treden dan in andere landen, omdat scholen hier zeer veel pedagogische autonomie hebben. De minister heeft al een aantal ingrepen gedaan, maar ik hoop dat hij ver genoeg durft gaan in de hervorming van het secundair onderwijs. De sociale ongelijkheid in het onderwijs manifesteert zich immers al heel vroeg en deze kloof wordt in het secundair onderwijs alleen maar groter. Vooral kinderen uit kansarme milieus komen in studierichtingen terecht met minder aanzien en prestige. We moeten durven kiezen voor een comprehensieve eerste graad: de leerlingen zitten dan voor een groot deel van de tijd samen – zoals in het basisonderwijs – en hebben slechts enkele uren per week keuzevakken. We moeten dus nadenken over het opschuiven van de studiekeuze naar latere leeftijd.Ongeacht hun sociale achtergrond staan jongeren dan sterker om een goede studiekeuze te maken.
Structurele en beleidsveranderingen zijn noodzakelijk, maar die alleen zijn niet voldoende. Als je ziet hoe creatief sommige directies durven zijn, hoe flexibel zij omgaan met de mogelijkheden en de middelen die er zijn, dan zeg ik: professionaliseer die mensen. Ik zou dus ook investeren in de lerarenopleiding en de bestaande ondersteuningsstructuren. Zo kunnen scholen een beleid voeren dat veel meer rekening houdt met sociale en culturele verschillen en hoe men daarrond onderwijs vormgeeft en organiseert.

Kif Kif: Bedankt voor het gesprek.

Stellingen uit workshop Piet Van Avermaet

 

1 Ons fundamenteel denken over diversiteit en onderwijs ontkent diversiteit als uitgangspunt.

2 We erkennen diversiteit, maar blijven het moeilijk vinden om het als de norm in onderwijs te beschouwen.

3 We erkennen diversiteit, enkel als conditie tot inpassing. Waardoor het meteen wordt gedevalueerd tot afwijking, achterstand, probleem, …

4 Ons onderwijs wordt meer en meer een competitief, op “efficiency” en de markt gericht model. Daardoor wordt het uniformiserend en laat het weinig ruimte voor diversiteit.

5 Diversiteit is een probleem en wordt best weggemoffeld. 

6 We slagen er nog onvoldoende in diversiteitscompetenties bij jongeren te ontwikkelen en om diversiteit echt te benutten in onderwijs. 

7 Om een sterk diversiteitsbeleid te kunnen voeren moeten scholen meer vrijheid/autonomie krijgen. 

8 Scholen zouden resoluut moeten kiezen voor grotere klasgroepen en met twee leerkrachten in de klas. 

9 Scholen moeten verplicht worden om een sterk diversiteitsbeleid uit te werken.

10  Scholen moeten resoluut kiezen voor een meertalig onderwijsmodel.

11 Scholen moeten resoluut kiezen voor plaatsen waar brede leer- en ontwikkelingsomgevingen worden gecreëerd, waarbij meerderen (leerlingen, ouders, buurtwerkingen, gezondheidszorg, tewerkstelling, …) als actieve actoren worden betrokken. 

12 Meer dan op de leerlingenprogressie van taal en rekenen moet de onderwijskwaliteit van scholen worden afgemeten aan criteria zoals leren samenwerken; creatieve ontwikkeling; kritisch nadenken; kunnen innoveren; creatieve leermethoden; leren van fouten; leren delen van ideeën; met verschillen kunnen omgaan; … 

13 Schoolteams en lerarenopleiders moeten meer worden geprofessionaliseerd om IN diversiteit te onderwijzen.

14 Het beleid moet een krachtiger discours en beleid (met een scherpere visie dan doelgroepen en problemen) over diversiteit voeren. 

15 Het huidige toets- en examensysteem van de meeste scholen moet volledig worden hervormd naar een meer brede en continue assessment. 

16 Leerkrachtenteams hebben voldoende expertise en bewegingsvrijheid om met heterogene groepen om te gaan en in de klas te differentiëren. 

17 Werken aan diversiteitscompetenties bij leerlingen krijgt in de meeste scholen voldoende aandacht.

 

'Migrant leert Nederlands niet in de klas'

(18/10/2010 | Nikolas Vanhecke)

Piet Van Avermaet, directeur van het Gentse Steunpunt Diversiteit en Leren, heeft vragen bij het Vlaamse integratiebeleid. 'Geen enkele migrant zal met deze methode genoeg Nederlands kennen om aan een job te beginnen.'

'We hebben de zaken omgedraaid', vindt Piet Van Avermaet. Hij stelde zijn visie voor op een discussienamiddag over 'Taal en armoede'. 

'De kennis van Nederlands is noodzakelijk om te kunnen integreren op het werk of om een huis te vinden. Terwijl je een taal pas leert op het werk of via je buur.' 

Is het dan fout om buitenlanders Standaardnederlands aan te leren in lessen? 

'Het is logisch dat een standaardtaal wordt aangeleerd. Je kunt niet beginnen met een cursus Lokers, want dan zullen ze in de deelgemeente Eksaarde vragen om Eksaards aan te leren.' 

'Alleen is de wijze waarop iemand Standaardnederlands leert cruciaal. We blijven veel te veel vasthouden aan klassieke patronen. Alles moet formeel worden aangeleerd, in een klas. Dat werkt niet.' 

Waarom niet? 

'Onlangs zag ik op tv een programma over een jongeman uit Mauritius die een cursus Nederlands achter de rug heeft en via de VDAB op een Oostendse vissersboot kan werken. Maar hij krijgt de vraag of zijn Nederlands wel goed genoeg is om veilig te kunnen functioneren. Hij kent het jargon niet, maar vooral: alle collega's zouden Oostends spreken. Ze zouden elkaar gewoonweg niet begrijpen.' 

'Dan moet je toch de vraag stellen of die cursus wel werkt. Geen enkele migrant zal genoeg Nederlands kennen om aan een job te beginnen, terwijl we dat wel een voorwaarde vinden.' 

Waar komt die misvatting vandaan? 

'We beschouwen taal als een blok: er is hét Frans, hét Engels, hét Nederlands. Terwijl ik nu een andere taal gebruik dan wanneer ik met jou een pint drink of op die boot zou werken. Het 'repertoire' van een lasser verschilt van mijn lezingen op conferenties.' 

'Ik heb dus vragen bij de verplichtingen die nu bij taalkennis komen kijken. Dat roept verwachtingen op, ook bij de autochtone Vlamingen.' 

 

Thuistaal op school doet zelfvertrouwen leerlingen toenemen

(21/11/12 − Bron: belga.be)

In vier Gentse basisscholen, waar leerlingen diverse thuistalen spreken, loopt sinds 2008 het project 'Ontwikkelen van schoolse vaardigheden via thuistaal'.

Het project wilde ten eerste een positieve attitude bekomen bij kinderen en leerkrachten ten aanzien van alle talen op school. Zo werd bijvoorbeeld het gebruik van de thuistaal toegelaten tussen activiteiten door, tijdens drank- of opruimmomenten of tijdens groepswerk of het opzoeken van informatie.

Daaruit bleek dat het zelfvertrouwen van de kinderen toenam. "Uit de bevraging van de leerkrachten bleek dat zij ook een matig positief effect zagen op het welbevinden van de kinderen, vooral in de kleuterklassen", aldus professor Piet Van Avermaet (UGent). "Ook bij leerkrachten bleek er een positief effect."

Ten tweede werd in twee van de vier scholen bijkomend gewerkt aan het versterken van de thuistaal. Gedurende vier uur per week leerden kinderen, die bij aanvang van de lagere school minder taalvaardig waren in het Nederlands, eerst in hun thuistaal lezen en schrijven. "In de context waarbinnen wij het onderzoek uitvoerden, bleek er geen positief of negatief effect te zijn op de ontwikkeling van het Nederlands of het Turks".