Guido Verstraeten

guidoverstraeten

Guido Verstraeten werd geboren op 19 december 1950 in Vrasene en ging daar naar de gemeentelijke lagere school.

Zijn humanioraopleiding, Grieks-Latijn, volgde hij bij de paters Karmelieten: lagere cyclus in het Sint-Teresiacollege in Eksaarde, hogere in het Sint-Albertuscollege in Haasrode.

Hij studeerde in 1972 af aan de KU Leuven, richting Germaanse Filologie (Nederlands-Duits)

Op 1 september 1972 begon hij zijn lesopdracht aan de Bisschoppelijke Normaalschool. Voor de lessen Nederlands was hij de vervanger van Robert De Geest (legerdienst).

Vanaf 1974 gaf hij alle lessen Duits in het middelbaar, ook in Wet B, maar dan tijdens de middagpauze of na 4 uur (Duits zat, omwille van het Normaalschoolprogramma, niet in hun officiële lessenrooster).  Zo stond hij ook in voor de praktijklessen van de regentaatsstudenten, afdeling Duits. Het lessenrooster werd gewoonlijk aangevuld met één klas Nederlands, meestal in 5 Eco of Wet B (of 2 Eco, 2 Wet B, al naargelang van de naamgeving), later in 5 MW. Gewoonlijk was hij ook klastitularis in zijn Nederlandsklas.

Toen op het einde van de jaren 80, na de fusie van de Middelbare Normaalschool met Onze-Lieve-Vrouw Presentatie in 1987, zich problemen begonnen te vertonen wat leerlingenaantal betrof in 'Humaniora Sint-Franciscus', moest Guido een paar keer voor enkele uurtjes de oversteek maken naar het College. Voorbode van de latere definitieve verhuis.

De fusie van de 2de en 3de graad met het College op 1 september 1993 betekende het doodsvonnis voor de taalleerkrachten van de Kasteelstraat. 'Reaffectatie' was die jaren het modewoord. Guido werd voor 2 jaar gedeeltelijk gereaffecteerd naar de Handelsschool van de Broeders. Voor de overige uren moest een carrrièreswitch doorgevoerd worden. De afdeling Menswetenschappen was toen aan een vernieuwingsbeweging begonnen. Psychologie (2de graad), Media (2de en 3de graad), Filosofie en Esthetica (3de graad) werden nieuwe uitdagingen. Ondertussen was het een heen-en-weer-geloop tussen de Nieuwstraat (Broeders), Kasteelstraat en Collegestraat (College).

Hij werd gevraagd om mee te werken aan de omzetting van Menswetenschappen naar Humane Wetenschappen, eerst op diocesaan niveau, daarna in de Guimardstraat (leerplancommissie, navorming, …).

De laatste jaren voor hij op 1 januari 2009 met pensioen ging, gaf hij halftijds Duits, halftijds Cultuurwetenschappen en Gedragswetenschappen (deze laatste vakken in de afdeling Humane Wetenschappen).

Vanaf het schooljaar 1973-1974 was hij, in samenwerking met Katholieke Filmliga  Sint-Niklaas verantwoordelijk voor het filmforum. Dat engagement werd al die jaren ook in het College verder gezet. Nu nog is hij binnen de groep van FilmMagie met filmeducatie voor het secundair onderwijs in Sint-Niklaas bezig.

Een andere rode draad wordt gevormd door de Bouwkampen die in de Bisschoppelijke Normaalschool sinds 1973 onder impuls van Johan de Baere en Miel Van Hecke een heropleving kenden. Guido ging zelf 5 keer mee (4 maal Tunesië, één keer Noord-Italië), en was tevens ook actief in de Marhabengroep, samengesteld uit leerkrachten van alle afdelingen van de Bisschoppelijke Normaalschool. De bedoeling was om via allerlei activiteiten (verkoop van bv shampoo, leerkrachtentoneel, eetfestijnen, …) de bouwkampen financiële steun te verlenen en ook op het thuisfront voor een breed draagvlak te zorgen. Nu nog komt een groep van de bouwvakkers jaarlijks samen. Jammer genoeg zijn er al verscheidene vrienden verloren.

Zo lang het fysiek (en natuurlijk ook mentaal) mogelijk blijft, houdt Guido zich nu o.a. ook bezig met het gidsen in Het Verdronken Land van Saeftinghe en in het Grenspark Groot Saeftinghe. 

 

Interview bij zijn pensionering in 2009 

Het is mooi geweest...

“Kun je echt niet zelf een artikel schrijven?” Met die woorden trekt Guido op een van de ijzigste winterdagen van het oude jaar zijn jas aan om zich vrijwillig te laten ontvoeren voor het interview dat volgt. Ik ‘ontvoer’ de collega die ik het best ken naar een aantal locaties die als decor moeten dienen voor de thema’s die de gespreksonderwerpen zullen vormen.

Ik beantwoord zijn vraag niet. Het antwoord zou trouwens toch ‘Neen’ zijn. Maar ik begrijp zijn vraag uitstekend. Ik voel perfect aan wat hij voelt nu hij het interview moet ondergaan. Er is, helaas, geen weg terug. The Point of No Return.

We rijden de Turfbankenstraat in Meerdonk uit. Per slot van rekening is Guido ‘maar’ een inwijkeling in Meerdonk. Het dorp waar hij ongeveer een halve eeuw geleden is opgegroeid ligt richting Sint-Niklaas: Vrasene. Wij houden halt vlak voor de kerk, in de buurt van de lagere school. Er zijn twee cafés in de buurt en alleen ‘Sportlokaal’ is open. Wij stappen binnen. Geen sportmannen in de buurt natuurlijk. Toch geen actieve. Enkele mannen praten aan de toog en drinken pils. Eén ervan blijkt een vroegere klasgenoot van Guido te zijn…

Bij de nonnekes in Vrasene

Mijn eerste schooljaren zullen wel het klassieke patroon gevolgd hebben dat je vaker in een dorp had: de gemengde kleuterklassen in de vrije school van ‘de nonnekes’ en dan de lagere school voor de jongens in de gemeenteschool. De meisjes bleven bij de zusters. Eigenlijk heb ik daar wel heel goede herinneringen aan overgehouden. In die zes jaar heb ik maar drie of vier onderwijzers gehad – ik heb dus enkele jaren van dezelfde mensen les gekregen. Ik leerde graag en goed, denk ik. Wel moest er vanaf het vierde studiejaar ook gewerkt worden. Vrasene is het dorp van de wilgentenen en de mandenmakers. Die ‘wijmen’ zoals wij die takken noemden moesten ‘gepeld’ worden en in mei of juni werden heel wat mensen daarvoor ingeschakeld, onder andere mijn vader en wij als kind. Zo gingen wij geregeld ‘de wijmenakker op’. Een oud ambacht… Uit mijn lagereschoolklas zijn er eigenlijk maar twee kinderen naar de humaniora gegaan, niet omdat het een flauwe klas was, maar omdat de hele klas bestond uit arbeiderskinderen en voor hen speelde de sociale en financiële situatie een bepalende rol. Bij de meisjes uit dat jaar zijn er wel vier die ook Germaanse gestudeerd hebben. Vijf germanisten uit hetzelfde jaar. Niet slecht!

Eksaarde en Haasrode

Hoe is je middelbare school verlopen?

Ik was de tweede van vier jongens thuis. In Vrasene was het de gewoonte dat de besten naar het College gingen. De volgende stap was de Broeders en naar de Normaalschool ging je enkel als je echt van plan was om onderwijzer te worden. Mijn oudste broer zat op het College en toen ik in het zesde jaar van de lagere school zat, verschenen de paters van Eksaarde op het toneel. Zij hadden een zeer specifieke doelgroep: de besten van de klas uit de sociaal minder sterke groepen rekruteren. Hun aanbod was ook zeer verleidelijk: je kon er bij manier van spreken humaniora volgen tegen soldenprijs. Ik ging dus voor mijn ‘lagere cyclus’ naar Eksaarde. Ik ben daar zeker heel graag geweest hoewel je er wel een maand, soms zes weken aan stuk moest blijven. Voor de ‘hogere’ cyclus’ maakte ik de overstap naar Haasrode. Een fantastische school! Heel streng gedisciplineerd maar met een enorme vrijheid mét verantwoordelijkheid: de leerlingen stonden bijvoorbeeld in voor het onderhoud van de lokalen in groepen uit alle leerjaren en de laatstejaars hielden toezicht tijdens de avondstudie. Eigenlijk een beetje het Engelse systeem, maar zonder de kwalijke kantjes. We deden er ook zeer veel aan sport, te midden van het groen…

Grenzen geleidelijk breder

In de meer dan drie decennia die je als leraar ‘aan de andere kant’ hebt gestaan, zijn er ongetwijfeld een aantal markante ontwikkelingen geweest in het schoolsysteem of het schoolleven. Zijn er ontwikkelingen in het onderwijsveld, beleidsmatig of anders, op kleine of grote schaal, die je in positieve of negatieve zin zullen bijblijven?

Ik weet niet of er echt zo veel verschillen zijn, maar ik herinner mij wel mijn allereerste pedagogische studiedag in Moerzeke in het schooljaar ‘72-’73. Dat was het dieptepunt van alle studiedagen die ik ooit heb meegemaakt. Wij hadden toen een collega die zeer actief was in AMADA (nvdr. ‘Alle Macht Aan De Arbeiders’, een linkse beweging met nogal wat aanhang in studentenkringen in de jaren zeventig). Hij propageerde dat linkse ideeëngoed met veel vuur zowel binnen als buiten zijn lessen. De studiedag ontaardde in een openbaar proces van die collega, waarbij vooral de priester-collega’s een belangrijke rol speelden. De menselijkheid die priesters verondersteld zijn te hebben was op dat moment erg ver te zoeken. Iemand die omwille van zijn politiek-sociale opvattingen serieus op zijn kop kreeg! Onvoorstelbaar. Dat zie ik nu toch niet meer gebeuren.

En de jonge mensen die nu voor ons zitten? Waar zou je het huidige publiek van pakweg de ‘hogere cyclus’ plaatsen t.o.v. onze oud-leerlingen?

Ik denk dat jonge mensen het vandaag inderdaad moeilijker hebben. Een voorbeeld: toen ik schoolliep, hadden we bij ons op school één televisietoestel dat we alleen konden aanzetten op aanraden van een leerkracht omdat er een programma was dat bijvoorbeeld bruikbaar was in de les geschiedenis. De leerkracht wist toen zeker dat al zijn leerlingen het programma gezien hadden en voor de leerlingen was het ook makkelijk: het was eenvoudig hun plicht om te kijken en ze hadden geen andere keuze. Punt. Ik vind het wel altijd moeilijk om te spreken over de verschillen tussen nu en vroeger omdat we het eigenlijk moeten hebben over een geleidelijk proces én een maatschappelijke evolutie waarin de school gewoon meegaat. Zo waren wij regels gewoon: je nam je pet af in de kerk, je zweeg en je knielde wanneer je dat gezegd werd. Nu zijn de regels verdwenen of alleszins vervaagd en wat je zeker niet mag doen is jongeren daarvan de schuld geven. Het is gewoon zo dat als je de grenzen breder maakt, het moeilijker is om je daarbinnen juist te bewegen. Duidelijk moeilijker.

Talenman

En dan kwam Leuven: Germaanse filologie – het eerste jaar dat je maar twee talen moest kiezen uit het aanbod Nederlands-Engels-Duits in plaats van drie. Je koos Nederlands en Duits. Altijd al een talenman geweest?

Ja. Ik ben altijd al een talenman geweest. Ik heb wel lang getwijfeld. Ik wilde wel taal studeren, maar ik wist niet wélke taal. Voor hetzelfde geld was ik aan klassieke of romaanse begonnen. Trouwens, welke taal je studeert, maakt niet zo veel uit als je er interesse voor hebt. Ik kom uit de tijd dat wij in de hogere cyclus van de humaniora om de veertien dagen een uur Engels en een uur Duits kregen, dus aan mijn vooropleiding zal het wel niet gelegen hebben. Er waren toen wel minder kandidaten voor Duits aan de universiteit en ik dacht dat ze daar voor die taal wel eerder van nul zouden beginnen. Eerder dan voor Engels. Dat was inderdaad het geval. Kijk, als je klassieke talen hebt gestudeerd, dan is het taalsysteem er wel goed ingehamerd. Vreemde talen studeren zou dan eigenlijk niet zo’n moeilijke opgave mogen zijn. Er zijn immers algemene structuren die de talen verbinden.

De studie van de taal van onze oostelijke buren is geen makkelijke opgave: de studie is veeleisend en de leerlingen die je in die taal wil opleiden, vinden het moeilijk – zeker in vergelijking met die andere moderne taal, het Engels – waarschijnlijk gedeeltelijk doordat sommigen er maar zeer weinig uren van krijgen. Vind je niet dat het belang van het Duits onderschat werd en wordt?

Wij, ik bedoel het College, zijn er eigenlijk op vooruitgegaan met de jaren. Nu wordt in alle richtingen minstens één uur Duits gegeven. Toegegeven, het blijft moeilijk om de basisstructuren van een complexe taal in één uur door te geven, maar ik denk dat het probleem al gedeeltelijk zou verholpen zijn als ook in de lagere school ‘taal’ weer voldoende wetenschappelijk zou worden benaderd. Een beter inzicht in de structuur van de taal zou de studie van het Duits al veel vergemakkelijken. Wel mag ik de jongste jaren vaststellen dat minder leerlingen het ‘kleine’ éénuursvak verwaarlozen. Eigenlijk kom ik dat nu niet meer tegen. Het blijft wel vechten!

We lopen nog even tot aan de lagere school en rijden richting Antwerpen, de locatie voor een ander thema in ons gesprek. Ik wil het met Guido nu even hebben over kunst in het algemeen en theater en film in het bijzonder. Daarvoor had ik hem kunnen meenemen naar Het Paleis, het jongerentheater waar we zo veel schitterende voorstellingen hebben gezien en waar we vaak onze leerlingen van die producties hebben mogen laten meegenieten. Helaas, daar krijg je rond dit uur van de dag geen koffie besteld. Ik had ook kunnen kiezen voor de Gounod, het café van onze zeer betreurde Wannes Van de Velde, in de schaduw van de Bourla, waar wij vaak de pas geziene voorstelling van het Toneelhuis becommentarieerden. Helaas, het pand is weg, afgebroken en wordt vervangen door een trendy kledingzaak. Ik had ook naar het filmcafé van de Cartoons kunnen gaan, de Antwerpse bioscoop voor de betere film. Helaas, het filmcafé is op maandag niet open. Dus stappen we maar het Toneelhuis van Guy Cassiers binnen om in de foyer ons gesprek verder te zetten. Het is er deze dagen, de laatste van het oude jaar, behoorlijk druk, maar we vinden een onopvallend en rustig tafeltje…

Kunst is de wijn van het leven

Kunst in het algemeen is iets dat je geenszins onberoerd laat. Je hebt trouwens ook enkele jaren het vak esthetica gegeven en je was actief betrokken bij een aantal kunstprojecten op school. Daaruit blijkt dat je vindt dat kunst een prominente plaats moet innemen in de opleiding van jonge mensen. Is dat omdat je gelooft dat ‘kunst de wereld kan redden’? Of hoeft het niet zo’n vaart te lopen?

Ooit heb ik een verhandeling moeten schrijven met als titel: ‘Kunst is niet het brood, maar de wijn van het leven’. Eigenlijk is het dat een beetje. Kunst zal de wereld niet redden. Je hebt de kunst niet nodig om te overleven, wel om het leven aangenamer te maken of om als illustratie te fungeren. Eigenlijk is het absoluut belangrijk dat je leerlingen confronteert met ‘de waarde van het nutteloze’. Ook in de taalstudie is dat zo: het nuttige, zeg maar het communicatieve, is uiteraard belangrijk, maar taal kan ook een studieobject op zich zijn, niet enkel taalkundig maar ook literair. Het kan helpen om een weg te vinden – misschien vind je in kunst exemplarisch een weg, misschien kun je in kunst situaties herkennen waarin je je zelf bevindt. En dat helpt.

We hebben samen in de loop der jaren talloze voorstellingen gezien in o.a. Het Paleis, het Toneelhuis, Theater Zuidpool, het Raamtheater, nu BAFF, en talloze andere locaties, vaak om te achterhalen of deze of gene productie haalbaar zou zijn voor onze leerlingen. Zijn er bijzondere redenen waarom leerlingen door de school aangespoord moeten worden om naar het theater te gaan?

Zou het iets te maken kunnen hebben met de lenigheid van de taal? Waarom de leerlingen meenemen naar het theater, de film, een museum? Om hen in contact te brengen met een andere wereld? Een deur openzetten naar een andere wereld misschien. Zoiets van: kijk, dat is er ook nog, dat bestaat ook. En ze daarbij dan niet confronteren met een vooroordeel van ‘je moét dat mooi vinden’… Er loert wel een gevaar: jonge mensen naar een theater brengen kan confronterender zijn dan ze naar de bioscoop brengen. Theater is niet zo vrijblijvend. Welke voorstellingen of theatermakers blijven je bij?

Jaren geleden een voorstelling in de ijzige kou in een afgedankt militair hospitaal in Antwerpen. Ik vergeet de titel nooit: ‘Staat er haar op?’ Bij je entreeticket kreeg je een deken om je tegen de kou te beschermen… Ik heb vroeger ook zeer genoten van ‘Het gezin Van Paemel’ van het NTG in een regie van Dirk Tanghe. Ook zijn ‘Romeo & Julia’ in de KVS blijft mij bij. Eigenlijk alles van Dirk Tanghe. Ik heb wel een beetje heimwee naar die repertoirestukken. Aan de andere kant heb ik vooral in Theater Zuidpool heel wat vernieuwende dingen gezien waaronder ‘Anna Blume hat ein Vogel’ (slecht Duits, maar het is de correcte titel) van de dadaïstische auteur Kurt Schwitters in een regie van Koen De Sutter.

Onze man van de film

Ik heb je in die tientallen jaren altijd gekend als de man van het filmforum. Je hebt ontelbare inleidingen verzorgd, filmeducatie georganiseerd voor zowel leerlingen als collega’s. Vanwaar die fascinatie voor dat medium?

Het is zeker geen medium waarmee ik ben opgegroeid. Ik was in mijn jonge jaren vooral een veellezer. Op school echter, vooral in de hogere cyclus in Haasrode, bevond ik mij er plots wel in een ideaal kader voor: de directeur daar had een zeer sterke interesse voor de betere film en later in Leuven raakte ik volledig in de ban van de arthouse bioscopen, de alternatieve films in bioscoop Studio. Het weinige geld dat ik had, besteedde ik aan de film. Dat wou wel zeggen: film in Leuven = thuis in het weekend thuisblijven!! In dat filmforum, daar ben ik wel zo’n beetje ingerold. Toen ik aan de Bisschoppelijke Normaalschool in Sint-Niklaas begon, bestond daar geen filmforum, maar in het College, waar mijn jongste broer zat, bestond dat wel. Ik vroeg aan de toenmalige directeur, E.H. Stuyts, hoe dat kwam en ik kreeg daar geen echt antwoord op. Wel zei hij iets in de aard van ‘als jij je dat wil aantrekken, doe dat dan maar’. Ik zette toen de stap naar de Katholieke Filmliga. Dat het vanaf dan een passie is geworden zou wat sterk gezegd zijn, maar de interesse is gebleven, zeker in functie van de school. Het organiseren liep wel niet altijd van een leien dakje: als je op een school leerlingen voor iets motiveert, worden automatisch een reeks andere mensen daarbij betrokken, en dat is niet altijd in de smaak gevallen. Soms was het louter begeleiden van de leerlingen naar de film al te veel gevraagd! Bovendien was het aanbod toen veel kleiner: 'The Third Man' en 'A Man for all Seasons' stonden bijna elk jaar op het programma en dat werkte de motivatie niet in de hand.

Ik stel voor mezelf vast dat ik wel geëvolueerd ben van het woord naar het beeld, of toch naar het gesproken woord, of zo je wilt: naar het gesproken beeld. Geschreven literatuur ligt voorlopig nogal ver weg… De lessen media die ik indertijd heb gegeven zullen daar ongetwijfeld iets mee te maken hebben.

De films die geselecteerd worden voor de schoolvoorstellingen zijn de ‘betere’ films. Een bewuste keuze, uiteraard. Is dat een voldoende aanbod om van onze leerlingen kritische bioscoopgangers te maken? Mag filmeducatie in het bijzonder en aandacht voor de beeldcultuur in het algemeen niet nadrukkelijker aan bod komen? Zou het niet goed zijn de leerlingen ook ‘de truken van de foor’ te laten zien waarvan films uit het puur commerciële circuit zich bedienen? Per slot van rekening is de beeldcultuur de jongste jaren uitermate dominant geworden, maar ook beelden kunnen gemanipuleerd worden en beelden kunnen mensen manipuleren…

Je moet natuurlijk altijd keuzes maken. Mijn oorspronkelijke bedoeling, zeker in het College, met de filmmappen en zo, was dat de leerlingen hun inleidingen over de jaren heen zouden bijhouden en zo een overzicht zouden krijgen van alle genres. Dat is er niet van gekomen omwille van louter praktische redenen: de schoolplanning belette dingen, er waren te weinig mensen om de inleidingen te verzorgen, enz. Het is bovendien vaak niet makkelijk een goede staalkaart aan te bieden. Nu zijn er bijvoorbeeld in de tweede graad films geprogrammeerd die veel te dicht bij elkaar aanleunen. Ja, en de ‘truken van de foor’? Niets belet dat dat gebeurt. Vroeger moest in de lessen esthetica een aantal lesuren besteed worden aan de film, ook in de menswetenschappen trouwens. Je probeert, maar de uitwerking is niet altijd even evident. De slaagkansen van zulke dingen worden trouwens ook voor een belangrijk deel bepaald door de mate waarin het beleid van de school daarin wil of kan meegaan. Ik hoop wel vurig natuurlijk dat mijn werk op het College wordt verdergezet!!

Favoriete films?

Het aanbod is natuurlijk zo immens groot, dat ik me wel moet beperken, en dan zou ik het graag houden bij het hele oeuvre van het wonderkind van de Duitse film uit de jaren 70, nl. Rainer Werner Fassbinder. Als ik dan ook nog een acteur mag noemen, wil ik graag de Zwitser Bruno Ganz vermelden en zeker niet alleen omwille van zijn glansrol in ‘Der Untergang’.

Wij rekenen af voor de koffie, wringen ons voor de Bourlaschouwburg uit de ondertussen veel te klein geworden parkeerplaats en zetten ruim over tijd koers naar Sint-Niklaas, bestemming: Kasteelstraat 8. ‘Ruim over tijd’ omdat ik met Kristel van het opvangcentrum voor vluchtelingen dat in onze vroegere school gevestigd is, een afspraak gemaakt had om om half vijf het laatste deel van dit vraaggesprek te laten plaatsvinden in onze oude vertrouwde wintertuin. Het is ondertussen een goed uur later geworden, maar zij vindt dat geen probleem. Ook voor ons is dit een gastvrije plaats. De wintertuin ziet er nog net uit als vroeger, alleen zijn de tafels nu vervangen door zitbanken rond de tropische planten. De plaats waar onze leerlingen aten, studie hadden, groepswerken maakten en waar de leerkrachten van de lagere school, de humaniora en de leerkrachtenopleiding tijdens de ochtendpauze hun koffie slurpten, op koude winteravonden hun oudercontacten hielden en af en toe een feestje bouwden, is nu duidelijk slechts een passage naar het restaurant geworden. Er passeert veel volk uit alle werelddelen, maar niemand blijft er talmen. Kunnen of mogen ze trouwens wel blijven?

In de wintertuin van de Kasteelstraat

Hier is onze onderwijsloopbaan begonnen. Een kleine humaniora, netjes ingebed in de ‘Normaalschool’. Iets bijzonders? We hebben hier hoogdagen beleefd met drie klassen ‘menswetenschappen’ zoals dat vroeger heette, met een bevolking gerekruteerd tot in West-Vlaanderen en we hebben hier de doodsstrijd van een kleine school meegemaakt. Hoe kijk je op die niet onbelangrijke fase in je loopbaan terug?

De eerste school waar je komt, daar begin je altijd vol enthousiasme aan. In die zin is deze plek wel iets bijzonders. Je denkt: hier wil ik echt iets van maken en hier wil ik ook blijven! Toch was het niet vanzelfsprekend dat ik hier begon, want mijn plannen lagen meer in de richting van iets aan de KUL. De situatie was toen evenwel niet zo rooskleurig: in 1972 konden maar weinigen uit de faculteit Letteren en Wijsbegeerte aan de universiteit blijven werken. En eigenlijk lag het meer voor de hand dat ik in Broederschool ging beginnen omdat ik al het hele jaar gevraagd werd door de toenmalige broeder-directeur, die ik kende van vergaderingen van de Waaslandhuizen, waar ik ‘verdiepingsverantwoordelijke’ was. Uiteindelijk bleef de leraar die van plan was geweest weg te gaan, waar hij was en kon ik daar dus niet beginnen. Heel toevallig toen liep ik op de dag van mijn promotie in Leuven Robert De Geest tegen het lijf, die zijn legerdienst ging vervullen en zo kon ik in mijn eerste jaar zijn interimaris in de Kasteelstraat zijn. De volgende jaren was het dan telkens afwachten of er voldoende uren gingen zijn om te kunnen blijven. En een ‘niet onbelangrijke fase’? Laat mij het zo stellen: onze beste huisvrienden nu komen uit dit gebouw.

Vriendschappelijke collegialiteit

Wij hebben verschillende scholen leren kennen, sommige wat langer dan andere, maar nergens heb ik de vriendschappelijke collegialiteit sterker ervaren dan hier. Kun je die vaststelling beamen?

Zeker. Ondanks de ingewikkelde structuur van lagere school, humaniora, onderwijzersopleiding, regentaat en zelfs BLO heb ik hier veel vrienden gevonden, in alle vier de geledingen. Een rode draad daar doorheen was ‘Marhaben’?

Ja. In 1972 begon Johan De Baere hier als pedagoog. Hij kwam van het Sint-Lievenscollege in Gent, waar al een traditie bestond van bouwkampen in Tunesië. Hij is er hier in geslaagd om een hele reeks leerkrachten uit de vier geledingen van de school warm te krijgen om het project te steunen, op verschillende manieren, onder andere door mee naar Tunesië te trekken. Dat heb ik dan ook gedaan, samen met bijvoorbeeld Paul De Smet en Hugo De Beuckeleer. Zij en veel anderen hielden het vuur van het project warm en zorgden voor financiën via eetmalen en – niet te vergeten! – de toneelvoorstellingen van de leerkrachten.

Je beste herinneringen?

De laatste jaren daar kon ik beschikken over mijn eigen klas, mijn vaklokaal dat tegelijkertijd bibliotheek was én een soort toeristisch centrum. Als mijn leerlingen bijvoorbeeld van plan waren met hun ouders naar Duitsland te trekken, dan konden ze daar terecht voor informatie of ik hielp ze van daaruit aan informatie geraken in de zin van ‘schrijf maar brieven tot je een antwoord krijgt’. Die correspondentie met Duitsland en ook Zwitserland was eigenlijk zo’n beetje de voorloper van de e-mailprojecten die nu lopen. De korpsfeesten vond ik ook heel leuk. En de nabesprekingen na oudercontacten in die hoek van de wintertuin met André Schepens of Walter Cools! En natuurlijk de ‘Laatste Avondmalen’ (nvdr: stevige traditie in de Kasteelstraat om het schooljaar met een etentje onder collega’s af te sluiten. Kon wel eens tot een stukje in de vakantie uitlopen…)

Van Kas naar Kos

En dan zijn we terechtgekomen in het Sint-Jozef-Klein-Seminarie, toen nog geleid door een ‘superior’ en een ‘provisor’ en een heel ander instituut dan wat we gewoon waren. Is de overgang van KASser (KASteelstraater) naar KOSser (KOllegeStraat-er) vlot verlopen? Of ben je in hart en nieren nog altijd KASser?

Voor mij gebeurde de overgang in verschillende fasen. De eerste keer ging ik naar het College in 1986, voor een uur of zes. Dat duurde een paar jaren en dan zat ik weer voltijds in de KAS. Tot de eigenlijke fusie in 1993 natuurlijk. Een voordeel voor mij was dat ik nogal wat mensen uit het College kende. Ik was een beetje vertrouwd met de omgeving. Onaangenaam was dat wij voor de collega’s in de KOS een directe bedreiging vormden: doordat wij ouder waren, kon het spel van de reaffectatie nadelig uitvallen voor jongere collega’s. Dat is een heel andere situatie dan wanneer je als jonge leerkracht in een school begint. Wat wij deden, was eigenlijk een troep oude leerkrachten binnenbrengen en soms voelde je dat wel, denk ik. Ik denk anderzijds dat het College ook veranderd is dank zij ons, maar als persoon heb je je ook aangepast aan de nieuwe omgeving en cultuur. Als we nu zouden willen teruggaan naar de KAScultuur van tien, vijftien jaar geleden, dan zou dat ook moeilijk vallen. Belangrijk is wel dat dat allemaal gedwongen gebeurd is. En toch is het geen slechte zaak voor de leraar: elke leraar zou eens wat meer over het muurtje moeten kijken. Heel wat mensen kennen eigenlijk enkel hun eigen school. Als je in een school opgeleid wordt, die even verlaat voor het hoger onderwijs en dan terugkeert om er zelf les te geven bijvoorbeeld, dan heb je maar een klein stukje van het hele scholengamma gezien. Als je in staat bent te vergelijken, dan zie je de eigenheid van elke school, en dat kan alleen maar verrijkend zijn voor jou als leerkracht.

Pionierswerk: menswetenschappen

Uit die tijd stamt ook je bekommernis om de richting ‘menswetenschappen’ op te waarderen. Je hebt meegewerkt aan de leerplannen voor de menswetenschappelijke vakken en je hebt zelfs het vak Nederlands opgegeven om die ‘humane’ vakken’ zelf te geven. Ongetwijfeld een weloverwogen beslissing, maar toch een compleet nieuw domein? Hoe ben je daarin te werk gegaan?

Eigenlijk voelde ik in ‘93 wel het mes op de keel. In die vakantie gaf ik de vakantiecursus Duits en was ik de laatste week elke dag op school. Ik zag dag na dag na dag het aantal beschikbare germanistenuren verminderen. Toen zei de superior: ‘Ik heb tien uur menswetenschappen voor u: media, psychologie en sociologie, esthetica en wijsgerige stromingen. Te nemen of te laten.’

En dan heb je van de nood een deugd gemaakt?

Ja. Ik besloot ervoor te gaan. Dat was mijn nieuwe toekomst. Ik heb toen echt wel geweend! Waar moest ik in godsnaam het materiaal vandaan halen? Er bestond niets. NIETS! Ik heb letterlijk Vlaanderen platgereisd om aan materiaal voor mijn lessen te geraken. Dank zij de hulp van onbekende collega’s ben ik dan toch op pad geraakt. Later heb ik dan via het werk aan de leerplannen en door navormingen ervoor gezorgd dat dergelijke situaties zich niet meer in die mate zouden kunnen voordoen.

En nu tevreden?

Denk ik wel. Zeker als ik zie dat leerlingen die een realistische keuze hebben gemaakt en na de humane wetenschappen, het goed doen, ook al kiezen ze soms voor een langzamer weg. Komt niet ongeveer de helft van het onderwijzerskorps in het Waasland uit de afdeling menswetenschappen? De richting heeft ook jeugdschrijvers, dichters, toneelmakers (als Jorgen Cassier bij Zuidpool) voortgebracht toch? Ik vind trouwens dat een beetje menswetenschappen in andere richtingen ook niet zou misstaan. Jammer dat het College zich destijds zo sterk verzet heeft tegen het VSO, waarschijnlijk met de beste bedoelingen, maar je moet toch wel zien dat er elementen zijn waar ook anderen iets van kunnen opsteken. Idem voor heel wat zaken uit de methodescholen (Steiner, Freinet,…). Ik denk dat de verwezenlijking van de VOETen (nvdr. Vak Overschrijdende EindTermen) zo ook makkelijker zou vallen.

Tot slot

Mocht je de kans krijgen, zou je ‘het’ dan nog doen?

Ja! Denk ik wel!

Je laat een belangrijk deel van je leven achter je, nu je je arbeid stopzet. Ik kan mij voorstellen dat het gevoel dat je daarbij overmeestert dubbel is. Of niet?

Ja, ja. Ja! Op zichzelf is het geen noodzaak dat ik nu stop. Het is een vrije keuze die ik maak. Niet omdat ik niet graag meer in het onderwijs sta, maar ik ben een beetje bang dat ik te lang zou kunnen blijven en dat ik het dan niet meer goed zou doen.

In schoonheid eindigen?

Ja. Ik vind dat het mooi geweest is.

Zijn er nog dingen die zeker ter sprake moeten komen en die ik schaamteloos veronachtzaamd heb?

Misschien nog dit, voor de leerlingen dan. Ik heb het al vaker, zeker in de zesdes, gezegd: ik zou het woord ‘proberen’ in ere willen herstellen. Ik wil daarmee zeggen dat voor alles een inspanning moet geleverd worden. Ik heb van mijn ouders de kans gekregen om te studeren; dat was niet zonder consequenties, dat was niet vrijblijvend. Ik kon mij gezien de situatie niet veroorloven een verkeerde keuze te maken. In de Waaslandhuizen in Leuven bijvoorbeeld kon je niet blijven als je moest bissen. Een herexamen was al op het randje! Dat ‘er iets voor doen’ vind ik nu niet altijd terug als leerlingen zeggen: “Ik ga volgend jaar dit of dat proberen.”. Ik zou graag hebben dat jonge mensen dat opnieuw vinden.

Guido, bedankt voor dit gesprek, voor je werk, je vriendschap en collegialiteit. Dat het je goed moge gaan!

(Bron:  Dirk Hennebel in IC HOU februari 2009)