Frans Bossaert

 F Bossaert
Geboren te Sint-Niklaas op 6 januari 1910.

Overleden te Sint-Niklaas op 21 augustus 2005

Behaalde aan de normaalschool zijn onderwijzersdiploma in 1929.

Behaalde nadien via de Centrale Examencommissie de diploma's tekenleraar aan de middelbare scholen, lagere en middelbare normaalscholen, oude en nieuwe humaniora, leraar handenarbeid middelbaar en normaalonderwijs.

Na interimaire diensten te Sint-Niklaas, Temse en Hamme, werd hij benoemd tot onderwijzer van de oefenschool op 1 december 1931.

Hij werd op 25 oktober 1944 leraar (meetkunde - tekenen - handenarbeid) aan de lagere en middelbare normaalschool. Hij werd in de oefenschool vervangen door Werner Van Hove, doctor in de Opvoedkundige Wetenschappen van de universiteit Leuven.

Hij werd leraar (tekenen) aan het Sint-Jozef Klein-Seminarie te Sint-Niklaas.

Hij werd leraar (tekenen - kunstgeschiedenis) aan de Akademie voor Schone Kunsten te Sint-Niklaas.

Hij gaf in 1946, samen met René Schietse, het boek 'Tekenoefeningen voor onderwijzers en onderwijzeressen' uit.

tekenboek Schietsetekenboek Schietse 2

Hij ging met pensioen op 31.08.1971.

Interview uit 1977 met Frans Bossaert

- Zijt gij een echte Sint-Niklazenaar?

Inderdaad. Waar ik geboren ben, kan ik me niet meer herinneren, ik was er nochtans bij, maar dat moet op de Knaptand geweest zijn. Ik herinner mij ook nog de Boonhemstraat en de Truweelstraat.

- Wat deed uw vader?

Mijn vader was een letterzetter, en ik was dus ook daartoe voorbestemd. Ik was aangenomen als leerling-drukker bij De Rechter in de Walburgstraat, maar de meester kwam mijn vader zeggen: "Zeg, laat dat manneken toch eens voortstuderen!"

- Waar hebt ge lagere school gelopen?

Op 't Klein Hulst, bij meester Baert! Daar heb ik trouwens drie jaar bijgezeten: ik ben niet blijven zitten, maar hij mocht met mij overgaan. Een onderwijzer waar ik ook nog bij gezeten heb, leeft nu nog: mijnheer De Daele, van de Guido Gezellelaan.

- Hebt gij ook acht studiejaren gedaan?

Nee, het achtste studiejaar bestond nog niet: ik ben na het zevende studiejaar naar de Broeders gegaan, omdat ik in de Normaalschool nog niet binnen mocht. Bij de Broeders heb ik bij Jules Verniers gezeten, de beiaardier; het was het eerste jaar dat hij les gaf.

Ik heb mij daar ellendig gevoeld, bij de Broeders: niet dat ik daar niet graag naar school ging, maar ik kwam uit een volksschool, en ik kwam bij een andere categorie mensen terecht. Bovendien was dat de periode van het 'signum'. Dat Frans spreken!... Ik kon tegen de andere jongens niet spreken; ik moest wachten tot aan de markt, waar de rang eindigde.

- Waart gij thuis de enige die mocht voortleren?

Ja, ik was de enige!

- En dan zijt ge naar de Normaalschool gegaan...

Ja, inderdaad. Ik legde toen het fameuze toelatingsexamen af en kwam in het voorbereidend jaar terecht.

- En uw medeleerlingen?

Daarover moet ge mij niet veel vragen, want ik was buitenleerling en op contact met de internen stond destijds de doodstraf. Wij mochten trouwens ook niet op de speelplaats komen: tijdens de speeltijden mochten we rondwandelen op een voorbehouden plaats, namelijk tussen het huidige secretariaat en de speelplaats.

- Met andere woorden, langs de wintertuin...

Er was toen helemaal nog geen wintertuin: het was daar een vuil hofken, dat pas wintertuin geworden is, denk ik, onder het bewind van Steeman, ge weet wel: Joos de edelgestrenge, Raman de honingzoete en Steeman de bouwer. Als ik er gekomen ben, was Raman de directeur. Hij was het die zei dat ik geen stijve hoed meer moest dragen. In het reglement stond dat "de leerlingen een stijve hoed moesten dragen", maar mijn moeder zei: "Och God toch, da manneke!" Ze is dan gaan vragen of dat wel absoluut moest en hij antwoordde: "Madammeke, het reglement is intussen al veel versoepeld: uw jongen mag nu een slappe hoed dragen". Maar 't bleef toch nog een wreed gezicht, op dinsdag- en donderdagnamiddag, als er daar uit de poort van de Normaalschool tweehonderd studenten kwamen buitengedreven, allemaal met zo'n zwarte comboy-hoed met nen brede rand. Ze liepen drie aan drie; ik weet niet of ze mekaar een hand moesten geven...

Wijzelf, de buitenleerlingen, mochten met die wandeling niet meegaan, want we zouden tegen de internen hebben kunnen praten. Wij mochten wel van kwart na vijf tot zeven uur gaan biljarten in 't Hof.

- En als ge dat nu achteraf bekijkt?

Ah, ik heb daar geen rancune over! 't Was in die tijd in alle scholen zo.

- Heb gij herinneringen aan bepaalde leraars?

Ik ken ze bijna nog allemaal! Maar we noemden hen praktisch alleen met hun bijnaam.

Er waren drie leken: Schietse, Clippeleyr en Rombaut. Rombout was geliefd, omdat hij tijdens zijn lessen ook af en toe wat levenswijsheid verkondigde. Dat was tenminste één die af en toe eens klapte tegen ons. De anderen gaven hun les, basta! Van De Leenheer herinner ik mij dat hij zeer goed les gaf, maar nogal los was in de omgang. Dan was er ook Van der Linden, met wie we poppenkast gingen spelen, maar die van die gelegenheden gebruik maakte om ons te helpen in onze moeilijkheden als jonge gasten. En die wist elk van ons op een fijne manier aan te pakken.

- Was er in uw normaalschooltijd al iets dat wees in de richting van uw artistieke carrière?

Nee, eigenlijk niet. Ik had reeds vijf jaren academie gelopen. Ik wist dat ik behoorlijk goed kon tekenen. 't Is pas later, na de normaalschooltijd dat ik daarover echt ben beginnen studeren. In de academie verwonderde men er zich over dat een schoolmeester zich aandiende voor de schildersklas, en werd geweigerd. Later ben ik gewoon in de klas binnengelopen en dan waren er geen moeilijkheden. Dat was bij Sander Wijnants. Ik heb daar dan de schilders- en de boetseerklas gevolgd, blijkbaar met goed gevolg. Later ben ik dan beginnen studeren, en dat was werkelijk zwaar, vooral het wetenschappelijk gedeelte. Maar, ondanks mijn voorbereiding in de academie, voel ik mij, ook op artistiek vlak, een kleine jongen tegenover de grote artiesten die het Hoger Instituut hadden doorlopen te Antwerpen of Terkamerenbos.

Ik heb de eerste keer een examen afgelegd te Gent, in 1942, een oorlogsjaar. Ik trok 's morgens per fiets van Puivelde naar Belsele, en vandaar met de trein naar Gent, waar ik veel te vroeg aankwam, en waar ik de tijd dan zoek bracht op een bank in een parkje bij Sint-Jacobs. Elke dag moesten we vooreerst gaan controleren of we nog niet van de deelnemerslijst waren geschrapt, en van de zesenzeventig was ik één van de twee gelukkigen die overbleven voor normaalonderwijs. 't Was wel moordend. Eenentwintig dagen van acht uren en dat op oorlogsvoeding.

Enfin, ik heb deelgenomen aan ongeveer alle examens die in mijn branche werden georganiseerd. Later zat ik aan de andere kant, dan was ik zélf lid van de examencommissie.

- Dan komen we aan uw oefenschooltijd...

Ja, ik heb daar het eerste en het tweede studiejaar gegeven. Ik deed dat graag. Ik heb trouwens veel hulp gekregen van Aloïs Pannier, het schoolhoofd. Een brave man, té braaf...

Collega's van die tijd waren onder meer Karel Dath, Karel De Jaeck, Willem Penneman, Miel De Graef, Gerard Schelfhout en René Meireleire. Ik geloof dat Meireleire een zeer goed onderwijzer was. Karel De Jaeck had enorm veel ontzag, ook bij ons. Miel De Graef was een eerder stille jongen, maar waar we allemaal heel veel respect voor hadden. Van Toon Penneman wisten we niet dat dat zo'n guitspecht was... Gerard en Willem waren echt goede vrienden en hielpen me veel, vooral de eerste jaren.

Mijn collega's en ikzelf, we beschouwden het trouwens als een grote eer om aan de Oefenschool te mogen lesgeven.

- En dat wordt ge leraar aan de Normaalschool, gedurende 22 jaar. Kunt ge in al die jaren een zekere evolutie herkennen inzake de verhoudingen onder de leraars?

Jazeker, Ik kan dat met één woord karakteriseren: die verhoudingen zijn menselijker geworden. Vergeet niet dat wij destijds, als lekeleraars, ongeveer niets te betekenen hadden. Een voorbeeld: na een vierjarige opleiding van de toekomstige onderwijzers (waaraan we als lekeleraars toch hadden meegeholpen) was er deliberatie. Wenu, we werden bij die deliberaties gewoon niet toegelaten. Dat is pas veranderd toen het regentaat werd opgericht.

- We moeten wellicht ook nog wat spreken over uw reiswoede...

Dat is begonnen met kampeer-vakanties met het hele gezin, eerst in Cadzand, er kwam een camionette bij te pas: een enorme tent van negen meter bij zeven; in dat soms gure klimaat van Cadzand, hebben we tien jaar lang triomfantelijk gekampeerd. Tot onze Walter eens naar huis kwam met een Spaanse vriend... Wij vroegen hem of het waar was dat men in Spanje een huis kon huren om er de vakantie door te brengen. Zo gezegd, zo gedaan: die Spanjaard huurde voor ons een huis, aan de prijs van vijfduizend peseta's. Ik heb pas een hele tijd nadien vernomen dat dit de prijs was, niet voor de maand augustus, maar voor een heel jaar! In die tijd was het nog echt goedkoop, hé!

En zo hebben we dan, weer gedurende een jaar of tien, onze vakanties met heel de familie doorgebracht in Blanes, San Feliu en de Pyreneeën.

Tussendoor heb ik van de Belgische en de Italiaanse Staat ook ooit eens gratis mogen beschikken over een royale villa op Isola Bella. Maar de voorwaarde was wel dat ge hetzij als schrijver, hetzij als tekenaar of schilder, iets presteerde.

We zijn ook een paar keer naar Marokko geweest, eens in Tunesië en voor het overige in Spanje dat onze voorkeur heeft. Maar we hebben toch heerlijke herinneringen aan rondritten en verblijven in Nederland, Luxemburg, Frankrijk - vooral Bretangne en de Elzas -, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland (samen met E.H. Ascoop), Portugal en Italië.

We hebben veel gezien in ons leven, en ik mag zeggen dat ik tachtig procent van de dingen waarover ik in mijn lessen kunstgeschiedenis sprak, met eigen ogen heb gezien... Ik heb daarvan ook een mooie collectie dia's overgehouden, wel zo'n vier à vijfduizend.

- En zijn er in 't Waasland nog hoekjes die ge niet kent?

Vóór dat we naar het buitenland trokken, hadden we ons eigen land en zeker ons Vlaams landsgedeelte verkend. Met de stafkaart, te voet, per fiets en later met de auto én te voet in de Ardennen, de Kempen, het Brabantse, onze kust en vooral 't Land van Waas. 'k Heb zowat overal gelopen, gekeken en... getekend.

En nu, als we thuis zijn, gaan we wandelen, teken ik een beetje, boetseer ik wat - kijk maar rond! - en breng van hier of daar een plastisch of decoratief souvenir mee... of een plant zoals er daar enkele in mijn tuin staan.

En nu moet ge toch allemaal nog eens mee naar boven komen kijken, in mijn werkkamer, ik heb daar ook nog het een en ander staan: mijn tekeningen van mijn laatste Spanjereis. En leg de bandopnemer nu maar stil, er valt voor de rest toch alleen nog maar te kijken!

Interview: Leo De Meulenaer, Amedee De Smet, Guido Goedemé

(Kasteelgalm, winter 1977 - 35e jaargang)  

{gotop}