Gerard Schelfhaut (1945-1953)

Gerard Schelfhaut 1953
Gerard Schelfhaut werd geboren te Sint-Niklaas op 23.08.1901.

Hij behaalde het diploma van onderwijzer aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas in 1920 na een vierjarige opleiding (vanaf 1916).

Tijdens het schooljaar 1920-21 was hij eerst werkzaam in de aangenomen school te Sinaai-Waas.  

Hij werd oefenschoolonderwijzer in 1921 en vanaf 1945 tevens directeur in de oefenschool tot november 1953, in opvolging van René Meireleire.

In november 1953 werd hij benoemd tot diocesaan inspecteur voor het Waasland.

Lees meer: klik hier.

In 1948 werd hij vereerd met de Burgerlijke Medaille, wegens meer dan 25 jaar dienst in het onderwijs.

C.O.V.-activiteiten

1936: Kringvoorzitte Sint-Niklaas tot 1957

1938: Provinciaal voorzitter 'Broederhulp'

         Voorzitter beheerraad 'O.H.B.V.' (Onderlinge hulp Burgerlijke Verantwoordelijkheid) te Brussel

1948: Gouwondervoorzitter Oost-Vlaanderen

1951: Pedagogisch leider C.O.V. Oost-Vlaanderen

Interview met Gerard Schelfaut op 20.10.1971

Waar en wanneer werd u geboren?

- In Sint-Niklaas, op 23 augustus 1901

Hoe was de situatie thuis?

- We waren met acht: vier jongens, vier meisjes. Ik zelf was de tweede jongste. Iedereen gehuwd, iedereen gepensioneerd. Mijn grootouders en mijn vader waren afkomstig van Sint-Gillis-Waas. Mijn grootvader was bakker; hij verhuisde van Sint-Gillis naar Sint-Niklaas en vestigde zich in de Breedstraat; later kocht hij een hof in de Nieuwe Molenstraat, waar een graanmolen in de schuur was ingebouwd: vandaar hoogstwaarschijnlijk de naam van de straat. Mijn ouders waren daar landbouwers. Alles wat aan het bakkersberoep herinnert is mettertijd verdwenen.

Hoe verliep uw jeugd?

- Lagere school liep ik bij de Broeders in de Nieuwstraat, Lager Secundair in Sint-Jozef in de Ankerstraat. Als jongste van mijn klas trok ik naar de Normaalschool.

Waarom onderwijzer?

- Ik kon niet verder omwille van de oorlogsomstandigheden. De verre bedoeling was wel Leuven, waar ik later dan trouwens toch gekomen ben.

Welke indruk had u van de toenmalige Normaalschool?

Ik ben begonnen in 1916; mijn klas was erg talrijk. Elk jaar werden er vier externen toegelaten, maar omwille van de oorlogsomstandigheden waren er dat jaar zeven. Als externen stonden we buiten de groep; we hadden zelfs geen speelplaats, alleen een gang, waar we telkens moesten buigen voor de passerende leraars. We werden als externen slechts geduld! De weg van en naar school was nauwkeurig uitgestippeld. We droegen in die tijd wél een bolhoed als teken van onze waardigheid, maar tevens een sjofele jas en ook wel eens houten schoenen. In de Normaalschool heb ik maar twee vakken echt goed geleerd: de Nederlandse spraakkunst en de opvoedkunde. Ook van de geschiedenis en de aardrijkskunde kreeg ik een meer wezenlijke indruk, omdat de vakken daar in de moedertaal werden onderwezen. Door het onderricht in het Frans waren die vakken vroeger eerder een fictie gebleven. Vergeet niet: het was de tijd van de 'signe'...

Welke klasgenoten zijn u bijgebleven?

- Vic Leemans was intern en één van de leidende figuren. Als externen (en ook na onze studententijd) behielden Waterschoot, Karel De Jaeck en ikzelf nog contact met hem. We gingen trouwens vaak naar Stekene. Leemans richtte ons naar de sociale beweging. Achteraf zijn die contacten vervaagd.

Welke leraars hebben een speciale indruk op u gemaakt?

- Eerst en vooral Karel De Leenheer: een uizonderlijk man! Hij was prof met hart en ziel, een zeer goed lesgever - maar hij deed het niet altijd! -; hij onderwees natuurkunde maar verzeilde meestal in de sociologie, die zijn hobby was. De student die zijn mis diende wist niet waar eerst te lopen, want De Leenheer kon zijn mis doen op zeven minuten!

Ook deken De La Croix, zo'n beetje het manusje-van-alles. Elk jaar gaf hij een ander vak: de 'boerologie', muziek... Hij leerde mij de Nederlandse spraakkunst.

Welke vakken hebben u speciaal aangetrokken?

- Eigenlijk geen! Ik interesseerde mij vooral voor de wiskunde. Maar de leerstof die ik daar te verwerken kreeg, had ik al lang achter de rug. Zo kreeg ik vlakke meetkunde, maar door persoonlijke studie was ik intussen al aan beschrijvende en analytische toe!

En de Leuvense plannen?

- Ik moest om de wiskunde te volgen een toelatingsexamen afleggen. We waren voor die proef met ruim honderd. Toen de vragen opgegeven waren, klonk het: "Il y a des messieurs qui désirent passer en flamand?" Er stonden er vier recht. Blijkbaar heb ik het me toen nodeloos moeilijk gemaakt, want, waar de anderen een versie kregen, moest ik een beschrijving van Teirlinck over de Leie à vue vertalen in het Frans. Na de deliberatie kreeg ik de raad terug te keren in oktober, maar dan het Frans als voertaal te kiezen. Mijn examen, zegde men mij, mocht dan maar half zo goed zijn, ik zou slagen... Ik heb de studie twee jaar volgehouden. Maar omdat ik voor scheikunde en natuurkunde hier ter plaatse het nodige instrumentarium miste, heb ik moeten opgeven. Daarbij kwam dan nog dat ik geen regelmatig student was, want ik gaf toen reeds les te Sinaai.

Hoe kwam u in Sinaai?

- Na mijn studies was ik lid geworden van een studiekring te Brasschaat, waarvan Emiel Van Hemeldonck de spil was. Via deze kon ik benoemd worden te Ekeren, tot verwondering van directeur Raman, die wilde dat ik in de streek bleef. 's Anderendaags kreeg ik een telegram voor mijn benoeming te Sinaai.

Hoe verliep uw carrière in het onderwijs?

- Op 9 september 1921 kwam ik in de Oefenschool. In 1923 werd ik leraar wiskunde in de Stedelijke Niverheidsschool. Dat bleef ik tot 1 september 1961, m.a.w. ik stond 33 jaar in het lager onderwijs, 38 jaar in het technisch avondonderwijs en 17 jaar diocesaan inspecteur lager onderwijs. Dit betekent 50 jaar in het onderwijs. Ik begon in het tweede leerjaar en heb alle klassen gegeven. In 1945 volgde ik Meireleire op als schoolhoofd met klas. Dit was de periode van de onderwijsvernieuwing. De lancering en de uitwerking van de W.O.-idee bracht mee dat het de zwaarste periode uit mijn leven werd. Ik moest mijn personeel de overtuiging bijbrengen dat W.O. het enige middel was om ons onderwijs levensnabij te maken. Dat hield in: programma's samenstellen, detailleren tot lessenreeksen en ordenen om aan de normalisten lessen te kunnen opgeven. Hoewel W.O. zich niet laat opsplitsen in vooraf bepaalde 'lesjes', toch moesten wij de zaken zo aanpakken ten gerieve van de studenten. Ik stond voor die opgave vrijwel alleen met mijn personeel, voor wie het ook een lastige tijd was. Samen met prof. Jan De Venter en o.m. Werner Van Hove stichtten wij in 1946, als ik mij niet vergis, 'De Katholieke Schoolgids'. In deze tijd ontstond ons leerboek aardrijkskunde. Wij vonden destijds niets naar onze gading. Wat aan handleidingen aardrijkskunde bestond was afgeschuimd van het middelbaar onderwijs: oppervlakkig en onvolledig. 

We besloten toen zelf een boekje te maken. De nieuwe elementen in ons 'Op reis' waren: benadering van de geest van het land en het volk, elementen die niet op een kaart stonden. Ook nieuw illustratiemateriaal, onder meer sprekende teksten op het niveau van het kind. Het werd een leer- en leesboek! Op de eerste pedagogische dag van het C.O.V. te Gent (op 1 mei 1951) stond aardrijkskunde op het programma. Men had mij weinig of geen belangstelling voorspeld. Nochtans vulden onze deelnemers drie zalen! Daar wij ook een didaktische tentoonstelling hadden ingericht, ontstond daar ook een intenser contact tussen scholen en uitgeverijen. Eén daarvan was bereid ons boek uit te geven en liet daarvoor een atlas vallen waarmee die uitgeverij destijds de markt had veroverd.

Kunt u ons iets meer vertellen over uw werking in het C.O.V.?

- Mijn grote zorg is altijd geweest: de juridische situatie van de onderwijzer, onder meer in verband met zijn burgerlijke verantwoordelijkheid. Er was immers heel wat te saneren in de sector van de verzekering die een echte zwendel aan het worden was. Dit leidde tot mijn brochure van 1950 'Het Christen Onderwijzersverbond en de burgerlijke verantwoordelijkheid van de onderwijzer', waarvoor ik een compliment kreeg van een advokaat die mij, voortgaande op de formulering, aansprak met 'meester'; hij meende dat ik een collega van hem was.

Door mijn werkzaamheden in C.O.V.-verband werd ik onder meer ook lid van de commissie lager onderwijs bij de wereldtentoonstelling 1958 te Brussel. Ik was in die commissie de enige Vlaamse katholieke leek. Mijn herinneringen daaraan zijn heel goed. Zo herinner ik me zeer goed de inspecteur Normaalonderwijs van Bastogne, die perfect Nederlands sprak. Toen ik hem vroeg of hij van Vlaamse afkomst was, vertelde hij me dat hij op school het 'Vlaams' slechts als gewesttaal had leren kennen, maar dat hij als inspecteur het Nederlands ook als cultuurtaal had ervaren en het daarom intensief was gaan studeren.

Daags vóór de tentoonstelling bezocht de commissie de stand Lager Onderwijs, waar in verband met W.O. een dorp was uitgebeeld. Ik deed opmerken dat de taal overwegend Frans was en de geest niet katholiek, met andere woorden dat het geen juiste weergave was van de onderwijssituatie in Vlaanderen. Ik vroeg of ik sommige teksten mocht veranderen. Men riposteerde: "Kunt gij kindertaal schrijven?" Samen met de Waalse inspecteur nam ik de uitdaging aan, en we schreven samen onder meer een opstelletje over 'De Poes in de klas". In al de commissies waarin ik zitting had was ik, buiten de vergaderingen, de vriend van iedereen, maar in de vergaderingen stond ik op mijn standpunt.

Hoe ziet u terug op uw loopbaan als inspecteur?

- Op 1 december 1953 werd ik diocesaan inspecteur voor het hoofdschoolgebied Sint-Niklaas. In die hoedanigheid lagen mij drie problemen nauw aan het hart: het schoolreglement, het B.L.O. en de evaluatie.

Onder invloed van mijn activiteiten in het O.H.V.B. (Onderlinge Hulp Burgerlijke Verantwoordelijkheid) zag ik de noodzaak in het schoolreglement op een juridische basis te vestigen. Deze teksten stonden model voor het latere statuut van de onderwijzer.

Inzake het B.L.O. bestond destijds alleen iets dergelijks te Antwerpen, te Vilvoorde en te Luik. Mijn ideaal is altijd geweest het onderwijs doelmatig te maken, d.w.z. het kind volgen in zijn bekwaamheid en zijn eigen geaardheid. Het algemeen evaluatiesysteem hield te weinig rekening met de minderbegaafden, die zich opzijgeschoven voelden. Waarom ze dan niet veeleer bij elkaar brengen, zodat ze hun minderwaardigheidscomplex kwijtraken en zich naar eigen tempo en bekwaamheid kunnen ontwikkelen. Onderwijs en opvoeding is immers niet in de eerste plaats de leraar die onderricht verstrekt, maar is het scheppen van gunstige omstandigheden om de kinderen zin in het leren te laten krijgen. Zo versta ik het doelmatig maken van het onderwijs. Het lag eerst in mijn bedoeling enkele B.L.O.-klassen dicht bij de thuis van de kinderen te vestigen. Ik vond enkele lokalen in de Mercatorstraat, Tereken, de Nijverheidsstraat. Deze werkwijze had een dubbel nadeel: het bleek dat de ouders hun kinderen niet in de eerste plaats vooral dicht bij huis wilden, maar veeleer te Sint-Niklaas (dat was een psychologische factor). Bovendien werden de klassen op die wijze te heterogeen, wat ongunstig is voor de leerlingen en voor de leerkracht. De volgende stap moest dus duidelijk in de richting van centralisatie gaan. Het instituut Berkenboom heeft mij daar uitstekend bij geholpen in de persoon van Moeder Michèle. Van jaar tot jaar bleek het moeilijker lokalen te vinden. Ik kon directeur Beirnaert overtuigen van het nut van de B.L.O.-klassen in verband met de opleiding van de normalisten: waar konden ze immers beter het principe van de individualisering toegepast zien? Ik heb er steeds veel belang aan gehecht dat Berkenboom en Kasteelstraat onder één comité bleven ressorteren.

Mijn zorg als inspecteur was ook dat er eenheid zou komen in het opnemen en weergeven van de resultaten van de schoolvorderingen van de leerlingen. Zo ontstond voor ons bisdom een uniform rapportboekje.

Welke zijn uw hobbys?

- Ik heb voor hobbys nooit tijd gehad. Ik was nooit vrij. Dat vormt wel een schrille tegenstelling met wat ik nu beleef. Ik hoop dat er nog een hobby groeit.

Welke kansen ziet u, met het oog op de herwaardering van het onderwijzersambt, in de tweejarige postsecundaire cyclus?

- Vooral een nieuwe waardering voor het onderwijsambt als gevolg van het verhoogde intellectuele niveau. Bovendien kan die verlengde studieduur eveneens doorwegen als argument om het onderwijzersambt ook financieel te herwaarderen.

Welke is, naar uw mening, de meest ingrijpend hervorming in het lager onderwijs gedurende de jongste twintig jaar?

- Levensecht onderwijs!

Welke boodschap zou u de jonge generatie willen meegeven?

- Maak van uw taak een roeping! Werk niet per uur! Hou de geestdrift bij uw werk!

 

Interviewers: Leo De Meulenaer, Amedee De Smet, Guido Goedemé

(Kasteekgalm, 23e jaargang - winter 1972)

 

 

{gotop}