Oud-leerlingendag 24.05.1986

Jubilarissen O1936 en 1961

Promotie 1936, 50 jaar later

Behalve een vraag van de vriendelijke voorzitter van de oud-leerlingenbond, inspecteur Constant Corveleyn, (wie kan hem wat weigeren?) heb ik, naar mijn gevoel, nog twee plausibele redenen om de hier volgende gedachten op papiet te zetten. 

Met een akte van onderwijzer op zak (nou, op zak?), die vijftig jaar oud is, heb je natuurlijk al een en ander beleefd in deze rumoerige 20e eeuw. Onze generatie beleefde 'aan den lijve' de enorme ommekeer in alle geledingen van onze samenleving.  En een stukje recente geschiedenis is nooit wég, zelfs in de veronderstelling dat men in de (lagere) school nu al heel wat verder komt dan aan de Bourgondische hertogen.

Een tweede reden is, dat er een zeker parallellisme te ontdekken valt tussen de jaren rond 1936 en 1986, waaruit voor de jonge generatie zowel de bemoediging als inspiratie te putten valt.

Een 'gemartelde generatie'? 

De Nederlandse socioloog J. Stassen heeft een voortreffelijke analyse gemaakt van het traditionele, vrij autoritaire vadertype waarmee onze generatie is opgegroeid en van de huidige, grondig veranderde gezagsverhoudingen in de gezinnen. Een artikel dat De Standaard aan deze analyse wijdde droeg als titel:"Vader is van zijn troon gevallen (en het doet nog behoorlijk pijn)". Bedoeld werd dat het evenwicht tussen de twee vader-(gezins)types nog lang niet gevonden is, wat meteen een breed veld van spanningen openlaat. Stassen beschrijft twee situaties, twee momentopnamen met een tijdsverschil van pakweg 25-30 jaar en hij plaatst die tegenover elkaar. Zeer verhelderend is dat, maar ons doet het vrij afstandelijk aan. Het is immers juist onze generatie die dagdagelijks met deze (r)evolutie werd geconfronteerd en ermee moest zien klaar te komen. Dat was een opgave voor elke dag, voor één en hetzelfde ouderpaar. En nog niet zo'n geringe ook! Het was zeker niet al rozegeur en maneschijn... We hebben het echt niet onder de markt gehad; dat moge trouwens verder ook nog blijken. Maar 'een gemartelde generatie' zoals ik eens hoorde? Nee, dáárvoor moeten er toch andere katten te geselen zijn. En zo zag er trouwens de talrijk opgekomen vierende groep op 24 mei 1986 in de normaalschool hélemáál niet uit!

Een vleugje anecdotische 'geschiedenis'.

De gediplomeerden van 1936 zijn geboren op het einde van de eerste wereldoorlog. Ze begonnen hun normaalschool op 14 jaar (voorbereidend jaar) in 1931 of op 15 jaar (eerste jaar) in 1932.

Onze kinderjaren moeten voor de jeugd van 1986 het beeld oproepen van een ver verhaal uit een of ander sprookjesland. Neem nu het speelgoed! We zochten het in het veld en bos of maakten het zelf: eikels, kastanjes, potscherven - houten fluitjes, klakkebussen (proppeschieters), eiken kleppers - ja, het staat in de Van Dale...). Sinterklaas bracht ook wel wat: marbels (knikkers), een non (Zuidn.!) voor de jongens, een top, een pop, een springkoord voor de meisjes, en kaatsballen (ra,ra wat deden de jongens ermee - we zitten nu in 'de mundial'!).

We kenden geen electrische verliching. Als er thuis al wat te lezen viel, ik herinner me enkel 'De Hoop der Toekomst' van de anti-alcoholische beweging en het weekblad van de 'Bond der Kroostrijke Gezinnen van België', moest dat gebeuren met de 'Quinquet' (kinké noemden we deze volkswagen onder de petroleumlampen) op de tafel of de schouw, of bij het schijnsel van de 'lambels' (lampe belge). Excuses voor de taalverbastering, maar we wachtten toen nog op de taalwetten van 1932... Van lig- of stortbaden hadden we nog nooit gehoord. Zich 's morgens wassen 'aan de pomp', uiteraard met koud water, stond stoer; het kon ook binnen met een emmer of een wasbekken (lampetkom).

Voor de verwarming gebruikte men kolen of hout in de 'Leuvense stoof'. Ook wel lemen (zie liemen zegt de grote van Daele).

Er werd immers na de eerste wereldoorlog duchtig vlas geteeld, zeker in het land van Waas. De cilindervormige bus, met lemen gevuld, werd omgekeerd op de kachelopening gezet; zo kreeg de stoof een grote, roodgloeiende kop.

Onze ouders hadden niet de minste moeite om hun kinderen fatsoenlijk te leren omgaan met de radio, de telefoon of de televisie. Die kwamen pas jaren later in huis.

Velen onder ons liepen aanvankelijk op houten klompen naar de dorpsschool. In de herfst en in de winter wilden die wel eens vol water staan, maar ze mochten dan in de klas netjes drogen naast de kolenkachel. Jongens, dat moet je voelen: je verkleumde voeten in een verwarmde houten klomp steken. Heerlijk is dat! En de drinkbussen met koude koffie of verse melk rechtstreeks van de koe - nog geen thermosflessen voor ons - mochten op de kachel. Dat was voor de kinderen die 'inbleven' 's middags. Ze hadden immers 4 à 5 kilometer te doen, te voet vanzelfsprekend - kinderfietsen of schoolbussen waren in die tijd louter fantasie.

Wie van ons herinnert zich niet de eerste auto die onze speelstraat onveilig maakte of het eerste vliegtuig dat laag over de daken door de lucht scheurde? Zuster Suzanne van de kleuterschool - God hebbe haar ziel - kon haar ogen en haar oren niet geloven. Wij troepten veilig rond haar samen.

Onze jeugd verliep in volle crisis. Die bestond al wél. Mét de werkloosheid en de slechte vooruitzichten inzake werkgelegenheid. Mijn ouders werd aangeraden me niet naar de normaalschool te laten gaan. Met onderwijzers zou men 'de straten plaveien'. En het zag er inderdaad niet rooskleurig uit - maar is dat een reden om niet te doen wat men zo graag wil? In het eerste jaar startten we met 108 en in het vierde jaar werden er 45 gediplomeerd! Velen ervan kwamen niet in het onderwijs terecht maar allen vonden ze hun weg. Zo gaat dat immers in het leven... als men doorzetten kan.

De crisis van toen verschilde op één punt wel van de huidige: toen 'sprongen' de banken nog zelf (bank van de arbeid, boerenbond), nu springen enkel de winstcijfers, maar dan wel omhoog.

Na de normaalschooltijd - ons verblijf in de normaalschool verdient een aparte behandeling - mochten we kwasi onmiddellijk soldaatje gaan spelen: klas 1936 kwam er nog met 12 maanden vanaf, maar klas 37 - en dat waren de meesten van ons - klopte maar liefst 17 maanden, kwestie van goed en degelijk voorbereid 'de ijzeren muur' (Dijlestelling) te... helpen standhouden. Er werden later blijkbaar sterkere... gordijnen gemaakt, om over muren nog maar te zwijgen!

Op 13 mei 1936 verscheen een besluit van minister Bovesse: het baanbrekende nieuwe leerplan 1936 zou op 1 september daaropvolgend in voege treden. Er is dus op het Departement van onderwijs nog altijd niet veel veranderd, althans op het stuk van het tijdig meedelen van zelfs fundamentele hervormingen... Je kunt je voorstellen hoe grondig wij dat leerplan kenden! Maar dat was voor de meesten onder ons een zorg voor later.

Intussen waren er de militaire dienst, de verschillende mobilisaties, de oproepingen voor kampperiodes, de 18-daagse veldtocht, voor velen de krijgsgevangenschap om van de onzalige naweeën van de oorlog maar zedig te zwijgen. Er zijn er onder ons die, ei zo na, vijfmaal achtereenvolgens hun verjaardag in kaki vierden!

En na de oorlog het volle, rijke leven: de klas, het gezin, het verenigingsleven. Het was geen senicure: een gloednieuw leerplan toepassen, dat pas verschenen was in de periode van de eindexamens, in klassen van 40 leerlingen en meer. We hadden daarvoor wel 420 halve klasdagen per jaar, 11 halve klasdagen per week. Hoelang zou de basisschool thans moeten duren om hetzelfde aantal lesuren te bereiken? Welke schoolhervormer wil hiervan eens de consequenties overwegen?

Toch hadden velen het enthousiasme om zich ook nog verdienstelijk te maken in het parochiale, sociale en culturele verenigingsleven. Ze vonden dat gewoon vanzelfsprekend.

Dat alles belette niet dat ook in het gezin, en wel op alle fronten, hard gewerkt werd. Hadden we in de normaalschool niet leren tuinieren, hout, karton en papier bewerken, boekbinden? Ook als echtgenoot bleef onze generatie niet ten achter...

En zo komt het dat er een periode aanbrak, waarin maar steeds meer leerlingen voor de schoolpoorten drumden. Het gemiddeld geboortecijfer van de promotie 1936 moet, naar schatting, tussen 4 en 5 liggen.

Over de turbulente jaren 60 kent ieder van ons, met de groter wordende kinderen, een lang verhaal...

En snel ging het verder naar de pensioenleeftijd. Als we die aanpassing goed onder de knie hebben - maar die luxe is men gauw gewend - wacht ons een nieuwe uitdaging: de crisis van de jaren 80. Kwestie van ons te herinneren aan het begin van onze start in de onderwijswereld...

Onze normaalschooltijd.

De vier of vijf jaar in de Kasteelstraat hebben - zo meen ik - op ons allen een blijvende indruk gemaakt en hebben ons verder leven voor een belangrijk deel bepaald. We werden immers de hele tijd in de gans bijzondere sfeer van kweekschool - zoals dat in Nederland heette - ondergedompeld. Inwonen was verplicht, zodat praktisch alle contact met de buitenwereld ontbrak: geen krant, geen radio. Bezoekuren en briefwisseling waren streng gereglementeerd en werden - die indruk hadden we alleszins - discreet gecontroleerd.

Ongeveer om de zes weken (halftrimester) mochten we voor een paar dagen naar huis. Ik herinner me daarop één uitzondering: koning Albert verongelukte in februari 1934 en dat bracht een speciale verlofdag mee. (Koningin Astrid verongelukte - tweemaal jammerlijk - in de grote vakantie van 1935.

We hadden een wekelijkse wandeling, met de hoed op! Buiten de stad mochten we roken, een pijp of een sigaartje. Sigaretten waren - toen ook al, maar om gans andere redenen - totaal uit den boze. Op de speelplaats gold als ijzeren regel; spelen of wandelen. Zitten was er helemaal niet bij. Dat wandelen mocht enkel rond de prachtige paardekastanjebomen die er nu nog staan, maar dan wel steeds in de richting van uurwerkwijzers.

Tijdens onze normaalschooltijd werden de laatste resten van het A.K.V.S. (Algemeen Katholiek Vlaams Studenten Actie) opgeruimd; de K.S.A. (Katholieke Studenten Actie) kwam in de plaats. Meerderen onder ons, die nog in het bezit waren van een verboden A.K.V.S.-agenda, zullen dit niet licht vergeten.

Met deze gegevens voor ogen kan men zich een beeld vormen van de sfeer waarin vorming en opleiding verliepen. Het was er een van bestendige concentratie op studie en werk, zonder om het even welke storende afleiding van buitenaf. Ora (iets te veel) en labora (alleszins genoeg!). Het minste wat men de normaalschool moet toegeven is, dat ze ons hard leerde werken en van de gelukkige gedachte doordrong dat we nog véél te leren hadden.

Een woordje over onze godsdienstige vorming mag hier zeker niet ontbreken. En met één zin is alles gezegd: we hadden een pracht van een godsdienstleraar die op zijn tijd - meer dan 50 jaar terug - ver vooruit was. En één feitje toch ook, omdat ik het nu nog, ook gevoelsmatig - levendig her-beleef: het Jesu ducis memoria in het stille schemerige avondluister van de kapel vlak voor het slapengaan. Slechts veel later las ik iets over religieuze ervaring. Dàt was het. En dat is veel, héél veel.

De gehanteerde opvoedingsmethode was van die aard dat leraren met pensioen er met weemoed aan terugdenken en jonge nu actieven - zij het in een fel afgezwakte versie - er alleen maar van kunnen dromen: een strenge strakke discipline.

Laat me als opvoedeling - wat een woord! - van toen dit aspect benaderen met zin voor relativering en met milde humor... Men zal niet kunnen ontkennen dat de pedagogische aanpak beantwoordde aan twee fundamentele principes van de moderne pedagogiek. In de eerste plaats sloot hij nauw aan, lag beslist in het verlengde van de familiale geplogenheden. Luisteren en zwijgen was daar het devies. En antwoorden als je wat gevraagd wordt. In de normaalschool bouwde men daar gewoon op verder. Alleen moesten de antwoorden nog juist zijn ook! Tevens hield de aanpak, zoals het hoort, rekening met het eigen (Wase) milieu. Het was dus regionaal geïnspireerd en dat op een wijze zoals het overduidelijk door dichters en musici is vertolkt: 'En als zich een niet voegen wil...' Het vervolg van deze zin werd vanzelfsprekend enkel in de figuratieve zin toegepast.

Dat was uiteraard allemaal niet aangenaam, maar we leerden wel de rug krommen, de figuurlijke stoten opvangen. De lat - om het wat actueel te houden - van de 'frustratietolerantie' - maar niemand, ik vermoed ook de 'surveilllanten' niet, kende dat woord - werd wel erg hoog gelegd, soms te hoog. Frustraties waren toen gelukkig nog niet in, dat kwam pas veel later...

 

Maar als, 50 jaar levenservaring later, puntje bij paaltje komt, hanteren we met overtuiging de spons over de overdrijvingen en zijn we, ook voor de harde aanpak, dankbaar.

Zoals we ook dankbaar zijn:

- voor de vele goede 'professors' die ons leven sterk hebben beïnvloed,

- omdat we wisten dat we nog alles te leren hadden,

- omdat we leerden hard te werken en ons blijvend in te spannen,

- omdat we leerden incasseren zonder erbij te gaan huilen of gefrusteerd te zitten kankeren,

-omdat we de normaalschool verlieten met een klaar en duidelijk moreel normbesef, als idealisten, gelovig en sociaal geëngageerd.

En als de promotie 1936 een wens mag formuleren voor haar oude 'normaalschool' - het Hoger Pedagogisch Instituut van 1986 - dan luidt hij: dat zij nog lange jaren onderwijzers en regenten moge afleveren van het slag waarvan men zegt: "Dat zijn er nog van voor de oorlog!"

Amedee Mels - onderwijzer 1936 - ere-hoofdinspecteur

 

Promotie 1961 aan het woord

Het is voor mij waarlijk een eer en genoegen u, feestvierenden, namens de zilvervossen 1961 te mogen danken voor uw aanwezigheid. Sta me toe enkele herinneringen op te halen uit de jaren 1956-1961. Niet voor niets werden we toen al de 'apostelen-klas' genoemd. Je begrijpt dat best, omdat we tijdens ons diplomajaar met ons twaalven waren. Als in het cenakel van toen zaten we als haringen in een tonnetje samengepropt in het klasje dat nu gedegenereerd is tot materiaalhok van de klusjesman van onze school.

Maar wie was dan de meester, de Heiland van de apostelen, vraagt u zich misschien samen met mij af.

Was het mijnheer Van de Walle? Neen, die was te gemakkelijk te verleiden. Hadden wij geen zin om onze botten te doen kraken, dan volstond het om over biljarten of paardrijden te beginnen. Daarbij moesten we steeds geld op het spel zetten. Geld dat hij trouwens altijd opstreek.

Mijnheer De Sutter was het zeker niet. Die was te veel bevriend met Karl Orloff en andere protestantse confraters.

Mijnheer De Beule maakte wel enige kans. Alleen jammer als je op de eerste bank zat. Hij trok aan je haar en oren, besprenkelde je met speeksel, terwijl hij uitlegde hoe die vliegjes zich vermenigvuldigden. Zo gaf hij ons sexuele voorlichting. Wel verwittigde hij ons op voorhand niet te lachen, zeker niet te giechelen en ook geen vragen te stellen.

Mijnheer Ascoop maakte nog meer kans. Maar we maakten van zijn hardhorigheid te veel misbruik. Daarom hadden we liefst dat mijnheer Ascoop van bewaking was. Hij kon niet 'neen' zeggen, ook al was de voetbal in de tuin terechtgekomen. De 'heilige tuin', waar alleen de zusterkens en de knechten binnen mochten. Hij kon zo smakelijk en droog grapjes maken. Zo herinner ik mij zijn koelbloedigheid toen hij met zijn Fiatje 600 in een Spaans wildwaterriviertje was terechtgekomen. Om niet te worden meegesleurd opende hij vlug de twee deuren van zijn wagen, zodat wagentje en bestuurder ter plaatse bleven. Later bleek dat hij het jaar daarvoor en daarvoor die grap ook vertelde toen de leerstof op blz. 64 van het handboek werd behandeld.

En mijnheer De Witte dan? Dat was ook een kanshebber. Wel verontwaardigde hij ons enigermate toen hij - kalm als altijd - vroeg: "Hebt ge de mijnen al gezien?" Dat lokte wel wat dubbelzinnigheid uit. Toen bleek dat hij de steenkoolmijnen bedoelde, kalmeerde het geroezemoes. Mijnheer De Witte was de enige leraar die het klaarspeelde om tijdens de overhoring en zelfs tijdens het examen een dutje te doen. Ja, mijnheer De Witte werkte dag en nacht.

Mijnheer Verbeke maakt geen kans, dunkt me. Niet alleen omdat hij ons in 't Engels leerde spreken, alsof we een vodje in de mond hadden, maar vooral omdat hij vergeten was ons Duits te leren. Om dat gebrek op te halen, moesten we een tijdlang 's woensdagsnamiddags naar de klas.

En mijnheer Beirnaert is het zeker niet. Die was te prestigieus. In plaats van didactiek te onderrichten, wordt die toch wel directeur zeker! Meer nog, zit hij nu in Brussel op het hoofdbureau!

Directeur Weemaes was gezagsdrager. Wie bij hem terechtkwam, had zeker een 5 op zijn rapport gekregen. Misschien had je dan wel met een meisje gelopen in de buurt van de school, of stiekem gerookt. Als je dan intern was, mocht je het naar huis gaan vergeten, ook al gebeurde dat toen maar om de drie of vier weken.

Mijnheer Bossaert verdacht ik er toen al van 'op percent' te werken. Ik weet nog altijd waarom ik het vereiste minimum punten kreeg. Maar ik kocht wel veel potloden, pennen, gommen en ander tekengerei van hem vóór de les begon.

Mijnheer Beghyn herinner ik me nog als de leraar bij wie we het vlugst moesten pennen. Wat kon die snel voorlezen uit het handboek zeg! Maar een hart van goud had hij. Merkte hij op een schriftelijke overhoring dat je de juiste oplossing van de eenparig versnelde beweging had gevoden, nam hij zo je kopij mee, in het andere geval liet hij je nog bedenktijd.

Neen, dames en heren, ik geraak er niet uit. De kandidaturen van de heren Van Hecke, Roose, Meganck, De Smet, Hofman, Vlieghe en Tachelet helpen me geen stap verder. Misschien vinden we in de loop van de avond wel de enige, echte Messias van 1961. Ik wens u veel leut, een gezellige avond en ik dank voor uw aandacht, namens Alex, Renaat, Simon, Joël, Norbert, Antoine, Mark, Hedwigh en Willem. Jammer dat Werner en Julien hier niet kunnen zijn. Dank u.

(Basiel Anné, onderwijzer 1961)

 

Deze oud-leerlingendag was voor klas 1961 de eerste samenkomst na 25 jaar. Sindsdien, en dat tot op heden, komen ze elk jaar samen.