Oorlogsherinneringen

Wegspattende bomsplinters hebben de oorlogsverschrikkingen van de meidagen 1940 in de muur van onze kapel gegrift. Een stille blijvende klacht tegen het geweld dat de wereld in die dagen opschrikte. Was het soms de vinger Gods die op de muur grifte: 'Mene... tekel...'? Een spoor van het geweld dat de wereld en ons studentenwereldje van toen deed ontsporen. Het geweld dat ons toen haastig en onverwacht de straat opjoeg.

De normalisten van het vierde jaar bereidden zich op dat ogenblik met ingespannen ijver voor op het eindexamen 1940 dat omstreeks juni moest plaatshebben. Er was de spanning van de examentijd ende groeiende vreugde om het snelnaderend uur van de vrijheid, voor goed naar huis, verlost van een vier jaar durend streng internaatsleven...

Het kwam sneller dan verwacht, en totaal anders dan wij ons ooit hadden kunnen voorstellen.

Helaas...

10 mei 1940...

In de zeer vroege meimorgen, rond vier uur, werden we gewekt door de dreunende donderslagen van het afweergeschut. Tegen de strenge slaapzaalreglementen in werden de gordijnen van de chambrettes open geschoven. Er was zwaar vliegtuiggeronk hoog in de helder blauwe hemel en bij het gebulder van luchtafweerkannonnen zagen we zwarte wolkjes openknallen zodat de ruiten er hevig van trilden.

Van slapen kwam niet veel meer terecht en in tegenstelling tot een gewone schoolmorgen, moest de subregent die de bewaking op de slaapzaal verzekerde geen extra belteken meer geven, noch ongeduldig met de sleutelbos rammelen om langslapers tot spoed aan te sporen. Ieder was om 5.30 u gewassen en gekamd en klaar om naar de speelplaats te gaan.

De kastanjelaars, in volle meitooi, geurden in deze stralende lentemorgen. Maar niemand lette op deze lentepracht. We tuurden in de staalblauwe lucht waar we nu, zeer hoog, kleine zilveren stippen bemerkten, snel vooruitschietend tussen zwarte barstende wolkjes. Er was spanning en onrust... Kon er toch oorlog komen? En wat was oorlog? Deze voorbijvliegende vliegtuigen, hoog in de stralende meilucht, waar vlogen zij heen? Mijnheer de subregent moest nu toch dreigend met de sleutelbos rammelen om de nieuwsgierigen om kwart voor zes in de kapel te krijgen. Zwijgend, en onder zijn waakzaam oog, schoof de bende binnen. In de rust van de schoolkapel leek het of alles weldra zijn dagelijkse loop zou hervatten. "In nomine Patris..."

Nijdig kijkend wandelde onze subregent tussen de bankenrij. Was daar geen gefluister...?

Het was iets rustiger toen we rond 6.30 u in de studiezaal binnenschoven en tot 7.30 u werd er hard gestudeerd.

In de immense studiezaal, vanop hun 'preekstoelen' konden de subregenten die toezicht hadden rustig ontwaken, en te 7.30 u lieten zij de normalisten in twee lange rijen aanschuiven naar de refter waar de koffie heerlijk geurde. Pas na het gebed konden we voor het eerst met elkaar het gebeuren van deze ochtend bespreken. Iedereen was het erover eens. Het was ongewoon.

Het nieuws van acht uur was dan ook maar pas gestart of subregent De Wilde kwam uit de refter van de priesters, haastig stappend door het deurtje van de keuken, recht naar zijn collega's die toezicht hadden in de refter.

't Liep rond als een vuurtje van tafel tot tafel, van 't vierde jaar tot bij de snotters van het voorbereidend jaar, "'t Is oorlog! De Duitsers zijn ons land binnengevallen!" En dan in alle ogen, die grote vraag: "Wat nu?"

Van onze ouders en grootouders wisten we wat de oorlog 14-18 aan verschrikking en ellende over de mensen had gebracht. Maar het had ons steeds geleken dat die verhalen uit een lang voorbije tijd kwamen en dat oorlog voor goed tot dat verre verleden behoorde.

Niemand van ons kon beseffen wat oorlog was, en nog minder wat het voor ons zou worden.

De lessen konden die morgen niet starten: verscheidene leraars waren gemobiliseerd en moesten onmiddellijk naar hun legereenheid vertrekken. "Naar den oorlog!"

Rond halfnegen mocht de ganse groep in de studie. Blokken jongens, blokken... maar 't vlotte maar half. 't Vlotte niet!

En steeds weer dat gedreun van afweergeschut.

Rond tien uur komt 'mijnheer den bestuurder' Steeman in de studiezaal, zeer bezorgd kijkend, het hoofd zo'n beetje scheef als gewoonlijk. Hij beklimt het houten trappeke naar de eerste preekstoel. Hij kijkt de studiezaal in: "Vrienden, 't is oorlog... 't is erg... ge moet onmiddellijk de school verlaten want vandaag nog wil men hier een militair hospitaal onderbrengen. God geve dat alles beter verloopt dan we denken..."

Naar huis? Oorlog... Onze school een militair hospitaal!... Alles meenemen: boeken, slaapgerief, koffers. Er uit... 't Is gemeend... oorlog!

Als we de studiezaal verlaten ronkt er laag over de daken een vluchtend tweedekkertje. Sirenen loeien. Voor de eerste maal een echt luchtalarm. Niemand vermoedt welk gevaar er vanuit die zonnig blauwe lucht dreigt. Als het luchtafweergeschut weer dondert, voelen we ons veilig. Men zal de aanvallers verjagen. Zo werd over de radio gemeld. We gaan naar boven pakken, de koffers van de zolder sleuren.

Op het dak boven de refter zijn militairen begonnen met een reusachtig rood kruis midden een wit vlak te schilderen. Ze werken gehaast.

We verlaten de school in gedrukte stemming. Neen, zoiets had niemand voorzien! En wat met onze examens, en ons diploma? Zullen we dat nog ooit kunnen behalen? Komen wij hier nog terug?

De stad wemelt van studenten en studentinnen die hun scholen in zeven haasten verlieten, alle mogelijke richtingen uit, met trein, tram, bus of te voet. Weg uit de zonovergoten, zomers warme stad. Nog dezelfde avond zou de refter ingericht worden als hospitaal, met lange rijen witte bedden. Of er ooit gewonden zullen toekomen?

Een paar dagen na de schooluittocht volgde de verplichte uittocht van alle niet gemobiliseerde jonge lieden tussen 16 en 35 jaar.

Te voet of met de fiets onder de brandende meizon togen lange rijen vluchtende jonge lieden naar Frankrijk. De havenstad Rouen was ons doel.

Enkelen waagden het achter te blijven of doorheen het strijdtoneel weer te keren. De grote massa echter belandde in Zuid-Frankrijk in vluchtig georganiseerde kampen die onder leiding stonden van Franssprekende Belgische militairen. We zouden er een opleiding krijgen. Zover echter kwam het niet. België capituleerde, enkele weken later ook Frankrijk. De Duitsers bezetten de helft van dat land. De militairen verdwenen met de noorderzon. Een groot aantal vluchtelingen werd door vriendelijke Franse wijnboeren gehuurd en gevoed.

Er verliepen maanden voor er toestemming kwam om terug te keren.

Van het oorlogsgeweld hadden we niet zoveel meegemaakt en pas toen we thuis waren hoorden we het relaas, van hen die thuis waren gebleven.

Er lag ook een brief te wachten van de Normaalschool. Examen in september! Het was toen 17 augustus. Van naar school gaan was geen sprake meer. In ijltempo legden we het eindexamen af. Gelukkig geen 'buizen'.

Op 27 september was er plechtige diplomauitreiking voor de klas 1940. Op de klasfoto in de gang kan je op vele gezichten nog de angst en de twijfel aflezen en de vrees voor wat toen nog komen moest.

Een paar van die jonge mensen gingen aan het oorlogsgeweld ten onder. Onze godsdienstleraar Mr. Vereecken, een bleke, goedhartige jonge man werd tijdens de vlucht gedood, bij het luchtbombardement van Abbeville.

In het archief van de Normaalschool berusten nog een paar schrijnende brieven van zijn vertwijfelde ouders, die lang op nieuws wachtten, hopend dat hun zoon zou terugkeren.

Op een dag ontvingen zij een beleefd bericht van een Duits officier, meldend dat hun zoon begraven lag op het kerkhof te Abbeville.

Voor de klas 1940 roepen de littekens van de bomsplinter in de kapelmuur te vaak het hele gebeuren weer wakker. Mogen alle mensen van de ganse wereld in vrede leven en moge ieder van ons daartoe een steentje bijdragen.

Jan

(Kasteelgalm 1980)

 

 

{gotop}