Op wandel door de Normal 

Als je voor het eerst kennis maakte met de Bisschoppelijk Normaalschool kwam je er waarschijnlijk langs de zware deur in en werd je naar de wintertuin geloodst waar je wachten kon voor een afspraak. Eens meer vertrouwd met het gebouw en zijn bewoners ging het veelal langs de poort en zijn kasseien die als weggelopen leken uit het bos van Wallers in de “hel van het noorden”... Eens door de poort, kwam je rechts – een trapje op – in de lange gang terecht met langs de straatkant het bureau van de directeur, de refter van de heren en de trap naar de kamers van de leraars; op uitzondering van turnleraar André Van de Walle, die wij Nero noemden, en Frans Bossaert, onze tekenleraar, allemaal priesters. Links had je het domein van de zusters van de congregatie HH. Engelen en de wintertuin. Daar paalde naar de speelplaats toe de ruime refter aan. Tegen een grote muur had Frans Bossaert met vakmanschap en rijk talent een fragment uit de “Boerenbruiloft’ van Pieter Bruegel kleurrijk in de verf gezet. Een beeld vol symboliek voor overvloed en weldaad. Het contrasteerde sterk met wat de zusterkes van de HH. Engelen dagelijks op de tientallen zware tafels brachten. Dat kwam zeker niet uit het Kookboek van de Boerinnenbond en zou ook geen plaatsje hebben gekregen in “Dagelijkse Kost’ van Jeroen Meus. Op het Feest van Sint-Franciscus hadden wij niet te klagen. Maar dat gebeurde jammer genoeg ook maar één keer per jaar …  Op vrijdag was er wel iets speciaals. Dan presenteerden de zusters ons hun specialiteit: een saus van eigen makelij: een nogal glibberig geval met hier en daar iets in dat op glazen ogen leken die je slijmerig aankeken…. Ik heb ze nooit durven proeven! Niet te verwonderen ook dat de koekenverkoop die middag altijd zo’n succes was.

Als de internen op de speelplaats waren was het altijd een drukte van belang.  Wie niet voetbalde of kaatste wandelde rond de bomen. Altijd minstens met zijn drieën. En alleen met klasgenoten. In het hoekje achteraan was de deur naar de kapel. Twee witte figuren schraagden het oksaal. Die kregen op een vroege morgen ooit een boerenhemd aangemeten. Ik zie het nog zo voor me. Het was een raar gezicht … En uiteraard volgde er een zwaar onderzoek naar de daders. Maar niemand wist zoals steeds van iets …

 Er waren ook drie slaapzalen met chambrettes en een wit gordijn of laten wij het liever grauw noemen: slaapzaal A boven de refter en de kamers van de regenten in spé; slaapzaal B boven de studiezaal en de klassen; slaapzaal C boven de turnzaal en feestzaal.  Zo’n chambrette had een beddenbak, een kastje waarin je het meest nodige kon kwijt geraken en een soort nachttafeltje met daarop een lampetkom met water voor het dagelijkse kattenwasje. En daaronder een waterpot die elke morgen werd gelicht en met één vod voor de hele zaal werd drooggewreven. Sloebers waagden het wel eens ’s nachts de witte gordijnen op te binden. Gevolg: een heel apart gezicht bij het opstaan en een zwaar onderzoek achteraf door de subregent. Daar was men sterk in, in onderzoeken … Op een nacht kwam op slaapzaal A een deel van de bepleistering naar beneden … We zagen er toen allemaal nogal grauw uit … Noël Dhaese, Walter De Bock en Jozef Wulteputte waren echt tekentalenten. Op een nacht – om klokslag middernacht – hebben ze eens een korte tentoonstelling met vernissage gehouden. De beide deuren waar subregent Van Haele sliep op slaapzaal B waren wel stevig dicht gebonden. Voor kunst moet je al eens iets overhebben! Dat zei onze tekenleraar altijd.

Er was nog een feestzaal, die ook fungeerde als zaal voor de oefen- en modellessen, die achteraf steeds werden becommentarieerd. Ik heb er regelmatig vooraan gestaan ….

Er was ook een sanitair blok met douches en voetbaden links bij de kasseien naar de speelplaats toe. Maar daar zijn we zelden gepasseerd: de waterleiding was regelmatig stuk (?) of de verwarming functioneerde niet … Wij zijn nog naar het badhuis in de Hofstraat geweest. Daar moesten wij een lendendoek gebruiken om onze schamelheid te verbergen. De subregent deed regelmatig controle. Er was ook een tuin die uitgaf op de Dalstraat. Daar kwam je alleen maar als er een klasfoto moest worden gemaakt. De poort fungeerde ook wel eens als ontsnappingsroute, vooral naar het einde van een diplomajaar toe! Aan de overkant van de overdekte gaanderij op de speelplaats was de oefenschool met de leerlingen die ons de “kleine meesterkes” noemden. Regelmatig werden wij “uitgenodigd” voor een oefenles. Het eerste leerjaar van meester Julien Dhondt en het derde leerjaar van meester Werner Smet waren mijn geliefkoosd werkterrein. Na iedere les vertelde ik een kort verhaaltje. Meester Smet schreef ooit op een voorbereiding: “Je les was zo aangenaam als de geur van je kaartjes!”. In beide klassen haalde ik ook steeds zeer hoge cijfers. Ook bij meester Leo Van de Voorde, een begripvol man die heerlijk kon vertellen. Ik heb hem later nog teruggezien toen zijn toneelgroep “Dat was Simpals” speelde. Waren dat succes in één en drie al een voorbode voor het feit dat ik later liefst 26 jaar lang in mijn “kabouterland” zou toeven? Ons moeke zei de laatste jaren wel al regelmatig “Nu ben je toch al kinds genoeg…” Ja, zij kon het weten …

Op zolder stonden de koffers van de internen. Als je iets nodig had mocht je daar pas naartoe na uitdrukkelijke toelating van de subregent. Wij hebben mijn koffer nog met een stootkar over de Grote Markt naar de Kasteelstraat gevoerd en vijf jaar later weer opgehaald. Het had wel iets van een oorlogstafereel …

Er was ook nog een speelzaal maar die kan ik me nog moeilijk voorstellen. Het is ook al zo lang geleden ….  Maar ik vermoed dat die in de omgeving van de turnzaal was met dat gangetje met die doordringende zweetgeur van turnpantoffels … Ik ben er wel quasi zeker van dat het geen speelhol was …

Vandaag is de Bisschoppelijke Normaalschool de normaalschool niet meer maar een centrum voor asielzoekers. Eigenlijk bleef het wel een oord voor sukkelaars en tijdelijk “ontheemden” …

E.P. - onderwijzer 1956