1843 - Zo was het toen...

Mgr Ludovicus Josephus Delebecque, geboren te Waasten in 1798 en van 1838 tot 1864 eenentwintigste bisschop van Gent, nam in 1839 het initiatief tot het oprichten van een Bisschoppelijke Normaalschool. Zij vond een voorlopig onderkomen in het vroegere Sint-Jozefgesticht in de Ankerstraat te Sint-Niklaas, in de gebouwen waar nu het Centrum voor Leerlingenbegeleiding is gehuisvest.

In 1843 wordt een reglement uitgevaardigd dat gemeenschappelijk is voor al de toen bestaande bisschoppelijke normaalscholen, nl. Sint-Truiden, Sint-Roch, Bonne-Espérance, Roeselare, Bastogne, Malonne en Sint-Niklaas.

Hieruit enkele interessante gegevens.

Welke vakken omvatte het programma?

1 Godsdienst: degelijke uitleg van de catechismus, de ceremonieën van de H.Mis en van andere godsdienstige praktijken en plechtigheden van de eredienst.

2 Heilige geschiedenis en geschiedenis van de Kerk.

3 De methode of algemene theorie van de onderwijskunst en van de kennisoverdracht.

4 Frans: spraakleer en de leeskunst

5 Schoonschrift

6 Rekenkunde en het wettig systeem van maten en gewichten.

7 Aardrijkskunde, vooral deze van het eigen land.

8 Nationale geschiedenis met inbegrip van de meest gebruikte wetten en in het bijzonder de wet op het lager onderwijs.

9 De kunst van het briefschrijven.

10 De boekhouding.

11 Het lijntekenen en het landmeten.

12 De gregoriaanse zang, de muziek en de kunst van het orgelspel.

13 Daarbij moeten ook enkele gegevens verstrekt worden omtrent huishoudelijk beheer, de tuinbouw, de taken en plichten van de kosters, het vervaardigen van kaarsen enz.

 

Het kostgeld bedroeg 250 fr. tot 280 fr. per jaar.

 

Om aangenomen te worden moest de kandidaat o.m. voldoende kunnen lezen en zonder fouten schrijven, de beginselen van de spraakkunst en van het rekenen kennen en de catechismus van buiten kunnen opzeggen. Elke leerling moest daarenboven deftig gekleed zijn, over proper linnen beschikken en handdoeken, lepel, vork, mes, beker en bordje meebrengen.

 

Onder de deugden die de toekomstige onderwijzer zeker diende na te streven worden in hoofdzaak genoemd: de godsvrucht en trouw aan de Kerk, de liefde, de verduldigheid, de wijsheid en de ernst, de nederigheid en de bescheidenheid, zachtmoedigheid en standvastigheid, zin voor orde en netheid, afkeer voor geweld en wereldse vermaken. Wat hij vooral diende te vermijden was huichelachtigheid, ijdelheid en waanwijsheid, hardheid en ongeduld; hij moest vermijden de kinderen te ontmoedigen en slordig te zijn; hij mocht ook niet zo gemeenzaam zijn in de omgang dat de kinderen de eerbied die zij aan de onderwijzer verschuldigd zijn, verliezen.

 

Wekelijks moesten de leraars samenkomen in een bijzondere vergadering onder leiding van de directeur. Zij wisselden er van mening over de onderwijsmethode, het gedrag, karakter en vooruitgang van de leerlingen en over de orde in huis of de misbruiken die er gegroeid waren. De resultaten van deze bespreking moesten telkens in een register opgetekend worden.

 

Er waren in de school vijf proefwerken per vak en per jaar voorzien; drie vóór en twee na Pasen. Deze laatste telden dubbel. In het eindjaar kwam hier een zesde proefwerk bij juist vóór de mondelinge examens. De bekomen plaatsen in de proefwerken werden telkens publiek afgeroepen op een of andere zondag van de maand die volgde op het proefwerk. Tevens moesten deze uitslagen in de spreekkamer worden uitgehangen.

 

De toelatings- en eindexamens hadden plaats gedurende de grote vakantie, op een dag door de bisschop te bepalen.

 

Het schooljaar werd verdeeld in drie delen:

1 vanaf 1 oktober tot 31 december;

2 vanaf 1 januari tot Pasen;

3 vanaf Pasen tot de grote vakantie.

Er waren twee vakantieperioden voorzien, nl. 15 dagen met Pasen en 6 weken gedurende de maanden augustus en september.

 

De dagorde voor de weekdagen:

5.00 u. of 5.30 u.: opstaan

5.45 u.: morgengebed

6.00 u.: H. Mis

6.30 u.: studie

7.30 u.: ontbijt

8.00 u.: belangrijkste les van de dag

10.00 u.: speeltijd

10.15 u.: studie

11.00 u.: les

12.00 u.: middagmaal

14.00 u.: les

15.00 u.: studie of les

15.45 u.: speeltijd

16.45 u.: vieruurtje

17.00 u.: lof

17.15 u.: les

18.00 u.: studie of les

19.15 u.: avondmaal, speeltijd en herhaling voor de kerkzang

20.30 u.: avondgebed

Dinsdag- en donderdagnamiddag was er vanaf 14.00 u. tot 17.15 u. vrije tijd waarop bij goed weer de wandelingen doorgingen.

De zon- en feestdagen waren gevuld met kerkdiensten, voordragen, catechismusonderricht en kerkzang.

 

's Morgens werden de leerlingen gewekt door middel van een bel. Zij moesten bij het eerste teken onmiddellijk opstaan. Wie hieraan geen gehoor gaf, zeker zo hij er een gewoonte van maakte, werd streng gestraft, daar dit punt als zeer belangrijk werd aangezien.

 

In de klas eiste men stilte, aandacht, leergierigheid en volgzaamheid, nederigheid en liefde. Men moest er kritiek, lachen en spotten vermijden. In de studiezaal hield de monitor toezicht. De afwezigen, de luiaards, de babbelaars en telaatkomers werden gestraft met slechte nota's.

 

De ontspanning werd gehouden op de speelplaats of na het avondmaal in de studiezaal. Handspel, kaartspel en kansspelen waren verboden; ook ruwe en gevaarlijke spelen en geldspelen werden niet toegestaan. Tenslotte waren eveneens verboden de overdreven vriendschappen, plagerijen, het geven van bijnamen, ruziemaken en vechten, het vormen van kliekjes en het zich onttrekken aan het waakzaam oog van de toezichter.

 

De wandelingen werden begeleid door twee surveillanten. Een van hen moest vooraan in de rang gaan, de andere achteraan. Ieder leerling moest zich deftig gedragen; niemand mocht de rang verlaten; ook mocht men geen stokken snijden uit hagen of struikgewas, en vooral moest men zich hoffelijk gedragen tegenover vreemdelingen die men ontmoette.

Wie overal en in alle opzichten zijn plicht deed, verdiende goede nota's die men kon verliezen door elke onaandachtzaamheid, slordigheid of overtreding van het reglement. Goede en slechte nota's werden aangetekend op een daartoe bestemd bord. Indien iemand twaalf goede punten verloor zonder ze terug te winnen, moest zijn naam in de spreekzaal uitgehangen worden.

 

In het toekennen van de maandelijkse nota's voor vlijt waren vijf graden voorzien:

1 Zeer vlijtig (wie minder dan 12 goede punten verloren had)

2 Vlijtig (minder dan 24 punten verloren)

3 Minder vlijtig (minder dan 36 punten verloren)

4 Slordig (minder dan 48 punten verloren)

5 Zeer slordig (60 punten verloren)

 

Wie in de laagste reeks werd gekwoteerd bekwam een publieke vermaning. Zo hij zich niet beterde, werd achtereenvolgens de volgende procedure toegepast:

1 Een vriendelijke raadgeving van de leraars

2 Hij werd gedagvaard voor de leraars

3 Gedagvaard voor de inspecteur-generaal, de directeur en het gehele lerarenkorps. Zo dit niet hielp, werd hij van de school verwijderd.

(Kasteelgalm, 25e jaargang, lente 1969)

 

{gotop}