7 De andere vormingsmiddelen van de Bisschoppelijke Kweekschool van 1839 tot 1892

Zowel uit de pedagogische vakken als uit het programma in het algemeen blijkt dat de rijkskweekscholen meer belang hechtten aan de intellectuele vorming van de leerlingen dan men deed te Sint-Niklaas. In deze school was de overheid vooral bekommerd om de vorming van de totale persoonlijkheid van de leerlingen. In dat kader werden specifieke middelen aangewend.

Bij de oprichting van de kweekschool wenste mgr. Delebecque aan de kwekelingen een individuele vorming te verschaffen. De leerlingen werden in dat verband in een isolement geplaatst, zowel binnen als buiten de kweekschool. In de kweekschool was enkel schriftelijk contact met de ouders niet onderworpen aan controle. Elke andere brief mocht door de directeur worden geopend. Alleen de ouders of mannelijke familieleden mochten de leerlingen in de school komen bezoeken of met hen de stad intrekken tijdens de wekelijkse halve dag vrijaf, mits toelating van de directeur. De leerlingen werden erop attent gemaakt dat de betrekkingen met vreemden kort en discreet moesten zijn. Er waren overigens weinig vakantiedagen voorzien: twee weken met Pasen en van eind augustus tot begin oktober. Tijdens de grote vakantie werden de leerlingen onder het toezicht gesteld van de parochiepriester. De kweekschool trad, van zover bekend, weinig op naar buitenuit. In juni 1865 zongen de kwekelingen het Te Deum in de hoofdkerk, ter gelegenheid van de inhuldiging van mgr. Bracq (geboren te Gent, 12de bisschop van Gent, gestorven te Gent op 7 juni 1888.), en in januari 1871 hielden zij een betoging voor paus Pius IX. Het ging dus telkens om manifestaties met godsdienstige inslag.

In de kweekschool waren de contacten met medeleerlingen miniem. Wekelijks waren er iets meer dan 5 vrije uren voorzien en gedurende één namiddag per week waren de leerlingen 3,25 uur vrij. Tijdens de vrije uren werden er echter lessen gegeven in zang, muziek en tuinbouw en leerden de kwekelingen kaarsen maken. Tijdens de speeltijd werden aan de leerlingen veel beperkingen opgelegd: "Les jeux de mains, de cartes, de hasard sons défendus, ainsi que les jeux grossiers ou dangereux, ou pour l'argent. On évite les familiarités outrées, les agaceries, les dénominations burlesques, les querelles, les bandes à part, l'éloignement de la surveillance". Tijdens de vrije namiddag werden wandelingen georganiseerd, waarbij de leerlingen twee aan twee moesten gaan. Ze waren niet vrij in de keuze van hun partner.

Tegenover de werklieden in de kweekschool moesten de leerlingen afstand bewaren. Vriendelijkheid was geboden, maar familiariteit was uit den boze.

Enkel de contacten tussen de leraars en de leerlingen waren uitgebreid. "Les soins des professeurs envers les élèves ne se borneront pas à des mesures generales. Ils doivent s'occuper de chacun d'eux d'une manière spéciale et intime. Ils se partageront les élèves, ils leur traceront à chacun des conseils". Deze raadgevingen hadden zowel betrekking op de verstandelijke ontplooiing als op de karakteriële vorming.

Hulpmiddelen voor de leerkrachten waren de goede en de slechte punten die ze aan de leerlingen konden geven, het onthouden van een recreatie of van een aangename bezigheid voor de leerlingen. Men wenste dat de leerlingen voor die punten onderling zouden wedijveren. Om deze wedijver mogelijk te maken, werden examens ingericht en goede en slechte punten voor het gedrag gegeven. De stand van de goede en slechte punten werd regelmatig aangeplakt. Bekwam een leerling teveel slechte punten, dan werd hem in het openbaar een vermaning gegeven, en was dat ook boter aan de galg, dan werd hij weggezonden. De wegzending werd dus zo lang mogelijk uitgesteld. Toch is er gebruik van gemaakt. Tussen 1860 en 1879 werden er op 928 leerlingen 20 weggestuurd wegens wangedrag en 10 wegens onbekwaamheid. Verder verlieten 36 leerlingen de kweekschool, maar of zij daarmee een wegzending wilden voorkomen is niet bekend.

In de optiek van een isolement van de leerlingen, ook ten opzichte van elkaar, vormde de aanwezigheid van vele leerlingen een moeilijkheid voor de school. Zowat overal, behalve op de speelplaats, was stilte geboden. Alle activiteiten werden van bovenuit opgelegd, zodat vrij initiatief niet aan bod kwam. Ook werd een groot belang gehecht aan ordelijkheid. Zo had elke leerling een vaste plaats in de refter en in de kleedkamer. De ordelijkheid en de discipline werden niet zozeer om hun vormende waarde opgelegd. ze bleken een noodzaak voor de goede gang van zaken in de school.

Het internaatssysteem was bedoeld om de leerlingen quasi individueel en op continue wijze te vormen. Deze vorming situeerde zich in de eerste plaats op godsdienstig vlak. Elke morgen werd er gebeden bij het wekken, was er een morgengebed en een Heilige Mis. Tijdens de dag werd elke activiteit ingezet en besloten met een gebed; 's avonds werden er geestelijke liederen gezongen en was er een avondgebed met gewetensonderzoek. Elke maand werden de leerlingen verplicht te biechten, terwijl ze op feestdagen moesten communiceren. Een bezoek aan het Heilig Sacrament en de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw werden hen aanbevolen. In dit verband konden de leerlingen zich inschrijven in de confrerie van het Heilig Sacrament en van de Heilige Maagd. Over deze vereniging in de kweekschool zijn echter geen gegevens voorhanden.

Het isolement van de kweekschool en haar leerlingen werd doorbroken door de schoolstrijd. Er ontstonden verenigingen van godsdienstige aard met relaties naar buiten.

In de kweekschool te Sint-Niklaas werd tweemaal een sociëteit van Sint-Vincentius a Paulo opgericht, de eerste maal in 1874, vervolgens op 14 november 1880.

Over de aanvankelijk opgerichte confrerie is niets meer bekend. Het is een bekend feit, dat ze niet lang bestaan heeft, daar in 1880 sprake is van een herinrichting. In 1880 heette de sociëteit: 'Conferentie van het Heilig Hart'. Waarom werd een dergelijk genootschap opgericht in de kweekschool? Voor de geldelijke steun aan de armen moet men toch niet terecht bij studerenden? Geldelijke giften waren dan ook van ondergeschikt belang. De leden van het Sint-Vincentiusgenootschap stelden zich vooral tot doel, te werken voor de zaligheid primo van zichzelf en secundo van de anderen. Enerzijds verplichtten zij zich ertoe het reglement na te leven, de wekelijkse vergaderingen bij te wonen en armen te bezoeken, anderzijds zouden ze anderen door gebed, het goede voorbeeld en het (godsdienstig) onderricht stichten. Op die manier wou het genootschap een leerschool in de liefdadigheid zijn. Het Heilig Hartgenootschap werd bestuurd door 'het bureel der conferentie'. Hierin zetelden de voorzitter, de geheimschrijver en de penningmeester. Van 1880 tot 1892 fungeerde een leraar, F. Van Cleemput, als voorzitter. De geheimschrijver en de penningmeester waren leerlingen. Het genootschap had ook een priester-bestuurder. Tot 1887 was dat De Riemaecker, daarna werd hij vervangen door Amaat Joos.

De confrerie vergaderde in principe wekelijks tijdens het schooljaar. De vergaderingen werden bijgewoond door omzeggens al de leerlingen van het laatste studiejaar. Van 1882 af werd de laatste vergadering van het schooljaar ook bijgewoond door de leerlingen van het tweede leerjaar, om de continuïteit te verzekeren. Over de wekelijkse bijeenkomsten werd telkens een verslag gemaakt door de geheimschrijver. De vergaderingen hadden theoretisch de volgende structuur: gebed, lezing van het verslag van de vorige zitting, geestelijke lezing, verslag over het armenbezoek, bespreking van de steun aan de bezochte gezinnen, toespraak, geldomhaling onder de leden en gebed. In de praktijk ontbraken echter meestal één of meerdere delen. De verslagen hadden een lengte van een half tot één bladzijde.

Het openings- en slotgebed werd gebeden door de priester-bestuurder. De geestelijke lezing betrof beschouwingen over de confrerie van Sint-Vincentius, of handelde over heiligenlevens. Na 1886 werd meestal voorgelezen uit 'De Navolging Christi'.

Na de lezing werd verslag uitgebracht over het armenbezoek dat 's vrijdags was afgelegd door de voorzitter en twee leden van het genootschap. Het eerste jaar zorgde de voorzitter voor het verslag. Nadien werd het opgemaakt door één van de leerlingen die de voorzitter vergezeld had. Meestal zijn die verslagen weergegeven door deze volzin: "In korte bewoordingen wordt door X de toestand van het gezin verteld". Hier en daar is er toch een uitgebreider verslag. (Voorbeeld: "Bij de familie... is het nog al goed: de vader is nog gedurig in het hospitaal en van beteren wordt maar weinig gesproken. Bij de familie... was het anders: de oude vrouw klaagde dat zij niet meer hoorde wat men zei en dat haar huis een waar hospitaal geworden was. Verder hebben we nog de familie... en..., maar alles verkeert daar in de gewonen toestand".

De beknopte verslagen laten meestal niet toe het aantal bezochte gezinnen te identificeren. Van 1889 af werden zij echter vermeld. Gewoonlijk waren het er een drietal en in 1890 liep dat cijfer op tot vijf. De vereniging hanteerde twee criteria om een gezin onder bescherming te nemen. Het moesten arme gezinnen zijn, maar gelet op de geringe stoffelijke hulpmiddelen nam men slechts die gezinnen op waar de opvoeding van de kinderen door goede raadgevingen kon begunstigd worden.

Over de verleende steun zijn enkel voor de eerste drie jaar gegevens bekend. De gewone giften bestonden meestal uit broodbons ter waarde van 1 frank. Er waren ook buitengewone giften, voorwerpen van grotere waarde, zoals een kachel, een deken of een bed. Soms werd de steun opgeschort, als gevolg van het slecht gedrag van de ouders of van de kinderen.

Na de bespreking van de steun hield de voorzitter of de geestelijke bestuurder een toespraak. Zij kwam echter maar voor tot 1884. De toespraak handelde over het reglement van het genootschap of over de geestelijke lezing. De omhazling die daarna werd gedaan, bracht telkens 1 tot 2 frank op. De kas van de vereniging werd echter voor drievierde gespijsd door de ereleden, die jaarlijks samen 150 tot 300 frank gaven. Soms werd de financiële hulp gevraagd aan de bijzondere raad. (De bijzondere raad overkoepelde al de conferenties van Sint-Niklaas. De genootschappen moesten aan dit orgaan jaarlijks verslag over de werkzaamheden uitbrengen: verslag van de vergadering van 14 november 1880).

Naast de hierboven opgesomde activiteiten was er nog het onderwijs, als 'innigste liefdewerk' van de conferentie van het Heilig Hart. Hierover is enkel sprake in de periode van 1881-1882 tot 1886-1887. Elke zondag werd er in de zondagsschool onderricht gegeven aan de arme kinderen. De eerste drie jaar stonden dertien leden van het genootschap er voor in, sedert 1886-1887 acht.

Jaarlijks had er op 8 december, een algemene vergadering van de sociëteit plaats in het Klein-Seminarie. Alle afdelingen van de vereniging in de stad Sint-Niklaas waren vertegenwoordigd. Zij brachten verslag uit over de werkzaamheden van het voorbije jaar en over de financiële verhandelingen.

In de kweekschool was de 'conferentie van het Heilig Hart' niet de enige bestaande vereniging. Er was ook 'de broederschap van den Gelukzaligen Joannes Berchmans', die op 21 november 1878 door mgr. Bracq werd opgericht in de kapel van de kwwekschool. Deze vereniging was bedoeld voor 'alle kerkbedienden die wenschen hunne plichten te volbrengen'. De leden moesten zich oefenen in het ondethouden van een gamma godsdienstige praktijken.

De leden moesten de volgende voorschriften onderhouden:

1 den grootsten eerbied en de stichtendste zedigheid in het huis des Heeren, dus het vermijden van alle onnodig gesprek, het godvruchtig knielen vóór het Allerheiligste, het stipt onderhouden der Kerkgebruiken, de zedige houding van het hoofd, enz.;

2 het nauwkeurig en godvruchtig beantwoorden der gebeden van den priester;

3 het gestadig overdenken hoe een kerkbediende op aarde in den dienst des Heeren het ambt der Engelen bekleedt, en kan bijdragen tot herstelling der oneer aan Christus door de zondaars toegebracht;

4 het beletten, door hun eigen voorbeeld en het berispen der onderhoorige plichtingen, van alle ontstichting in de sakristij;

5 het naderen tot de Heilige Communie volgens den raad van den biechtvader en, zo mogelijk, alle veertien dagen, en op den feestdag van de gelukzaligen Berchmans, tot welke laatste plechtigheid het betaamt zich in een negendaagsche oefening te bereiden;

6 het bijwonen der maandelijkse onderrichting door den Heer Pastoor of zijn vervanger aan de leden gegeven;

7 het dagelijks lezen van het volgend gebed: "Gelukzalige Joannes, die vooral uitgemunt hebt door uwen eerbied in de kerk en door uwe godsvrucht tot het Allerheiligste Sacrament, tot de Heilige Maagd Maria en tot den Heilige Aloisius bekom ons de genade deze uwe deugden na te volgen, zoo dat allen die ons aanzien u meenen te aanschouwen en hierdoor God en u weerdiglijk vereeren".

Naar alle waarschijnlijkheid waren alle leerlingen-kosters lid van het genootschap. Zij vergaderden minstens éénmaal per maand, onder leiding van een priester-leraar. De vergaderingen bestonden uit een gebed, een kleine onderrichting en zang.

De kweekschool bezat, naast het zangkoor van de leerlingen-kosters, nog twee andere koren: een groep koorknapen en een Sint-Gregoriusgilde. Deze gilde werd in het begin van de jaren '80 opgericht door Amaat Joos. Zij voerde, hetzij alleen, hetzij met de twee andere koren, godsdienstige cantaten uit, in en buiten de kweekschool. De Sint-Gregoriusgilde zong ook, maar eerder uitzonderlijk, profane liederen. De drie zanggroepen stonden onder leiding van Amaat Joos en telden tesamen gewoonlijk meer dan 80 leden.

Het bestaan van die verschillende verenigingen heeft geleid tot een wijziging van de contacten binnen de kweekschool. Onder leraars en leerlingen werden een aantal contacten buiten de klas geïnstitutionaliseerd. Ook de omgangsvormen onder de leerlingen veranderden. Door het verenigingsleven maakte de wedijver plaats voor groepswerk. In de 'conferentie van het Heilig Hart' fungeerden een geheimschrijver, een penningmeester, een leerling die de geestelijke lezing verzorgde, en één of twee leden die de leraar vergezelden bij het armenbezoek. In het Sint-Berchmansgenootschap fungeerden een secretaris, een 'trésorier' en commissarissen of raadsleden.

In die verenigingen kregen sommige leden dus een taak toebedeeld, die ze echter volledig onafhankelijk van elkaar uitvoerden. Het was dus groepswerk in een primaire vorm. Een hogere vorm van groepswerk onder de leerlingen kwam tot stand bij de organisatie van een karnaval op de nationale feestdag. Gedurende anderhalve dag voerden de leerlingen muzikale nummers en sketchen op en organiseerden zij een stoet. Het programma van die feestelijkheden stond vol met allerlei kwinkslagen, vooral met betrekking tot de liberalen.

Men kan zich afvragen of dit verenigingsleven onder de leerlingen niet een groepsgeest deed ontstaan. Er is in de periode na de schoolstrijd een opvallende toename van het aantal leerlingen die 'vrijwillig' de kweekschool verlieten. Ten opzichte van de periode van 1860-1879 daalde het aantal weggezonden leerlingen. Naast de wegzending, die van bovenuit aan sommigen werd opgelegd, zou na 1884 door de groepsgeest een aantal leerlingen zijn uitgesloten, zodat dezen besloten de kweekschool te verlaten.

Het aantal leerlingen dat de kweekschool verliet:

Periode Aantal leerlingen Onbekwaam Wangedrag Vrijwillig Overleden Verliet 1 jaar vakantie
1860-1879 84 10 20 36 10 8
1884-1892 70 7 10 45 6 2

 

 

 De oprichting van godsdienstige verenigingen in de kweekschool, met relaties naar buitenuit, heeft nite enkel een verandering teweeg gebracht in de relaties onder de leerlingen. Ook de relaties tussen de kwekelingen en de buitenwereld versoepelden. Sedert 1880 is er jaarlijks sprake van externe leerlingen. Zij maakten van 1885 af 10% uit van de bevolking en sedert 1890 steeg hun aantal tot 15%. De belangstelling voor het externaat steeg dus, al bleef het internaatsstelsel toonaangevend. De interne leerlingen werden sedert 1884 vrijer gelaten in hun contacten met mensen buiten de kweekschool. Met nieuwjaar kregen de leerlingen een week vakantie. Hiermee werd het aantal vakanties op drie gebracht. Tijdens het schooljaar mochten de leerlingen in de vrije uren nu ook met vrouwelijke familieleden de kweekschool verlaten. De toestemming van de directeur bleef echter vereist. Dat was ook het geval voor het bezoek dat de leerlingen ontvingen. De identiteit van de bezoeker werd in het prospectus echter niet meer gespecificeerd.

Versoepelde het internaatsregime tijdens en na de schoolstrijd, tijdens het directeurschap van Amaat Joos werden de kwekelingen onderworpen aan een 'ijzeren discipline'. Een oud-leerling getuigde: "Bij strengen vorst - en in die tijd kon het vriezen - was ons eerste goede daad bij het opstaan, onzen lierenaar - het kartonnagemes - bovenhalen en het ijs van onze waskom kapotsteken. Dan begon de 'training' op de nog donkere koer, waar we in een lange rij rondliepen om onze voeten bruikbaar te houden; zelden of nooit hadden we vuur in studiezaal of in klaslokaal: dat paste zo in het kader van de norma-verharding. Roken was maar goed voor zwakkelingen en een weelde-artikel dat bijna totaal uitgesloten was. Maar ook de voeding was opgevat in de geest van verharding: onze bijzonderste maaltijd: blauwgeelgroene patatten met vlees als een sigaretblaadje. Verharding nog in het uitschakelen van alle werkelijke uitspanning: de speelplaats was onze enige speelzaal. En ook op verstandelijk en zedelijk gebied was de 'norma-school' zeer streng. Onze tijd was ingenomen door les of door studie die bijna ononderbroken op elkaar volgden... Dat we op dien ouderdom niet helemaal in akkoord waren met deze eigenaardige principes, zal op onze dagen wel niemand verwonderen. We voelden gebrek aan familiaal milieu, misten een hartelijk woord". Toch waren de leerlingen erg fier op Amaat Joos. Het feit dat zijn Vlaamsgezindheid bij de leerlingen het uitgangspunt was om de Oost-Vlaamse Studentenbond op te richten. (Oost-Vlaamsche Studentenbond - Afdeeling der Normaalschool gesticht door Clement De Craene (O1897) op 26 september 1896 onder de leuze 'Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus.), wijst op hun aanhankelijkheid. Zijn directeurschap luidde voor de kweekschool dan ook een nieuwe periode in.

Besluit

Mgr. Delebecque wenste bij de oprichting van zijn kweekschool dat de leerlingen op de eerste plaats een godsdienstige vorming kregen. De toekomstige kosters en onderwijzers zouden de clerus helpen bij het godsdienstonderricht en de kerkbedieningen. Een gamma van godsdienstige vakken en oefeningen bereidden hen voor op die taken. Het curriculum van de leergangen was wisselvallig en het programma van de profane vakken was weinig uitgewerkt. Aan de opleiding in het onderricht van de niet-godsdienstige vakken hechtte de bisschop minder belang. Van den Steene zorgde er echter voor, dat de kwekelingen meer dan godsdienstonderrichters werden. Vooral aan het taalonderwijs, en meer bepaald aan het aanvankelijk leesonderricht, besteedde hij aandacht. In de kweekschool lag de klemtoon echter op de godsdienstige vorming. Om een individuele relatie tot God te kunnen onderhouden, werden de leerlingen afgezonderd van de buitenwereld door het internaatsstelsel en van hun medeleerlingen door een systeem van wedijver. Voor de kweekschool was de zedelijke vorming, waarop van regeringswege, aangedrongen werd, vervat in de godsdienstige vorming. De minister wou dat in het kweekschoolonderwijs de leerlingen op de eerste plaats zouden gevormd worden tot bekwame onderwijzers. Hij bekwam dat de kweekschool te Sint-Niklaas een driejarige leergang voor iedereen inschakelde, de onderwijzersstudies differentieerde van de kostersopleiding en een programma volgde waarbij de specifiek pedagogische opleiding werd uitgebreid.

De schoolstrijd bracht in de kweekschool te Sint-Niklaas een teruggang in de onderwijzersopleiding teweeg. Alle krachten moesten verzameld worden op godsdienstig vlak, zodat de onderwijzersopleiding minder belangrijk werd. Het curriculum werd wisselvallig, de overgangsexamens vervielen gedeeltelijk, het programma van 1868 werd afgezwakt en aan de kwekelingen werden 'bereide lessen' voorgeschoteld. In de kweekschool werden allerlei verenigingen opgericht: de confrerie van het Heilig Hart, de broederschap van Sint-Jan Berchmans, de Sint-Gregoriusgilde en twee andere koren; ze legden naar buitenuit godsdienstige getuigenis af. Tijdens de schoolstrijd deden ze dat ter verdediging van het geloof, nadien als triomf.

Door het bestaan van die verenigingen versoepelden de relaties tussen de kwekelingen en de buitenwereld. Onder de leerlingen ontstond een groepsgeest, die de organisatie van gezamelijk vermaak in de hand werkte. De benoeming van Amaat Joos tot directeur van de kweekschool in 1892, was het begin van een nieuwe doelstelling van de onderwijzersvorming. Amaat Joos wenste dat de leerlingen de volmaaktheid zouden betrachten, door alle menselijke neigingen te onderwerpen aan de vrije wil. In het kader van deze wilstraining werd van de leerlingen een strenge persoonlijke discipline en soberheid verwacht.

Bron: verhandeling Emmanuel Van Assche: 'De geschiedenis van de Bisschoppelijke Kweekschool te Sint-Niklaas van 1839 tot 1892' - KU Leuven)