Het programma van de Bisschoppelijke Kweekschool van 1939 tot 1892

Een groot gedeelte van de tijd dat de leerlingen in de kweekschool verbleven, werd in beslag genomen door een intellectuele vorming. Een beeld hiervan wordt ons gegeven door de programma's.

De inhoud van de intellectuele vorming in de kweekschool was zeer verscheiden. Wij zijn vooral geïnteresseerd in de programma's van de leerlingen-onderwijzers. Een onderscheid kan hier worden gemaakt tussen de pedagogische vakken en de overige. Eerst trachten wij het relatief belang van de onderscheiden vakken te bepalen, nadien wordt de specifieke voorbereiding  op de onderwijstaak besproken.

A. Een algemeen beeld over de onderwijsprogramma's

De eerste jaren na de oprichting van de kweekschool werd er gezocht naar een bevredigend onderwijsprogramma. Tusen 1839 en 1845 werden er drie programma's opgesteld, waarvan twee door de kweekschool zelf, namelijk in 1839 en in 1845, en één door de bisschoppen van België in een algemeen reglement van 1843 voor de bisschoppelijke scholen. In feite ging het hier telkens om een opsomming van leervakken per leerjaar of per 'cours'. De inhoud van de vakken werd omzeggens niet vermeld en het belang van de vakken kan enkel worden afgeleid uit hun volgorde en hun frequentie over de onderscheiden leerjaren. Het programma van 1839 was gespreid over drie leerjaren. Het algemeen reglement van 1843 somde slechts leervakken op per twee jaar of per 'cours', zoadt de leerstof van elk leerjaar niet gekend was. Wat de aangegeven vakken betreft, zijn er duidelijke vergelijkingspunten tussen beide programma's. Daar waar in 1839 de opvoedkunde over drie leerjaren was gespreid en eerder theoretisch bleef, schreef het reglement van 1843 enkel methodiek voor en dan nog alleen in de 'cours supérieur'. Het programma van 1839 hechtte groot blang aan de Nederlandse taal onder haar drie aspecten: spraakkunst, schrijven en lezen. Dit belang was gebaseerd op de gedachte dat het verval van het lager onderwijs na 1830 in de eerste plaats een tekort aan taalkennis had veroorzaakt bij de leerlingen van het lager onderwijs. In het algemeen reglement is er geen sprake van het Nederlands. Ofwel werd 'het taalonderwijs' niet gespecificeerd, ofwel werd enkel de Franse taal aangegeven. Het leervak godsdienst was noch in 1839 noch in 1843 erg belangrijk. Het programma, afgedrukt in De Middelaer, vermeldde enkel gewijde geschiedenis in het eerste en tweede leerjaar. In het algemeen reglement ontbrak godsdienst in de 'cours supérieur'. Nochtans was de godsdienstige vorming belangrijk. In 1839 en 1843 was de kosteropleiding, die vooral muziekonderwijs en een studie van de kerkgebruiken inhield, geïntegreerd in de onderwijzersopleiding. Het algemeen reglement schakelde in het programma ook geheugenoefeningen in met godsdienstige inslag. Het godsdienstig onderwijs werd dus nog wel meer geaccentueerd in 1943. Beide programma's vermelden verder in alle leerjaren Frans, wiskunde, aardrijkskunde en tekenen. Voor zover bekend, verschilden de inhoud van deze vakken in beide programma's: het wiskundeonderwijs behelsde in het algemeen reglement ook algebra en de aardrijkskunde handelde er vooral over Europa, terwijl in 1839 zowel België als Europa en de werelddelen werden besproken. Tenslotte telden beide programma's natuurkunde en boekhouden, die eerder als back-ground voor de onderwijzer bedoeld waren. Zij kwamen ook niet voor in alle leerjaren.

Het programma van 1845, dat kan afgeleid worden uit de lijst van leerboeken van de kweekschool te Sint-Niklaas, was een combinatie van de programma's van 1839 en 1843. Het omsloot drie leerjaren en hechtte, zoals het programma van 1839, groot belang aan de studie van het Nederlands in haar drie aspecten. In elk leerjaar werd de catechismus en de gewijde geschiedenis onderwezen en de geheugenoefeningen werden overgenomen uit het algemeen reglement. Verder is er sprake van een 'cours spécial de religion'. Deze bevatte o.m. een cursus methodiek, meer bepaald, de studie van het Handboek voor onderwijzers, (bevattende eene leerwyze, over al de voornaemste takken van het leeger onderwys en inzonderheyd over het leeren lezen zonder spellen; gevolgd van eene verhandeling over al hetgeen er vereyscht wordt, om eene school wel in te richten, en de kinderen tot een goed gedrag te leyden.) Zij werd gegeven in de drie leerjaren.

Tijdens de eerstvolgende 15 jaar werden geen fundamentele wijzigingen aangebracht aan het programma van 1845. Wel werd in het begin van de jaren '50 de methodiek los gemaakt van de 'cours spécial de religion' (religieuze-muzikale vorming), maar haar invloed bleef ongewijzigd. Anderzijds werd toen ook het programma vereenvoudigd. In alle leerjaren werden dezelfde vakken onderwezen. Boekhouding en fysica werden uitgebreid tot alle leerjaren.

In het tweede en derde leerjaar werd elk vak 'herhaald en verder uitgediept'.

Van de kant van de regering rees kritiek op de programma's van de bisschoppelijke kweekscholen. Zij wou dat die het programma van 30 juni 1854 (Plan d'études des écoles normales de l'Etat, 30 septembre 1854) voor de rijksscholen overnamen. Daarin kwamen omzeggens dezelfde leervakken voor als te Sint-Niklaas, maar de inhoud van de onderwijsstof werd er meer geëxpliceerd en het relatief belang van de vakken was anders. Te Sint-niklaas was het vooral een muzikaal-godsdienstig onderwijs. (Er werden wekelijks 28 uren voor uitgetrokken.) Aan het Nederlands en het Frans werden wekelijks elk 15 uren besteed, maar het aantal lesuren voor de andere vakken bedroeg minder dan 5, behalve wiskunde dan, dat een tussenpositie bekleedde (6,75). In het programma van 30 juni 1854 voor de Lierse kweekschool lagen de leervakken relatief dichter bij elkaar in waarde. Aan Nederlands, Frans en wiskunde werden daar ongeveer 10 lesuren per week besteed. Voor het godsdienst- en muziekonderwijs werden respectievelijk slechts 9 en 6 uren uitgetrokken. Voor de rest van de vakken waren er wekelijks telkens 3 tot 6 lesuren voorzien. Geen enkel leervak had te Lier dezelfde waarde als te Sint-Niklaas.

Omwille van het grote verschil in de programma's tussen de rijkskweekscholen en de bisschoppelijke instellingen werden van regeringswege pogingen ondernomen om het verschil op te heffen. Bij de onderhandelingen die in 1857 tussen de regering en het episcopaat plaats hadden, heeft het leerprogramma van 30 juni 1854 wellicht gefungeerd als basistekst. Het gemeenschappelijk programma voor de erkende kweekscholen, dat in 1861 uit de bus kwam, sloot er goed bij aan. Inhoudelijk werden er wel enige wijzigingen aangebracht, maar die waren niet fundamenteel. De leerstof van de natuurlijke wetenschappen werd ingekort, de geschiedenis van België werd geprogrammeerd voor alle leerjaren, in het eerste leerjaar werd algebra ingeschakeld en de opvoedkunde werd overgenomen van het leerprogramma van 30 juni 1854 voor de rijkskweekschool te Nijvel.

Wel werden er, voor zover dat kan worden nagegaan (De vergelijkingsbasis voor de onderscheiden vakken was vroeger de verdeling van de vakken over de lesuren per leerjaar; voor het programma van 1861 kan enkel de puntenwaarde van de leervakken bij de examens als vergelijkingscriterium worden genomen.)  belangrijke wijzigingen aangebracht in het gewicht van de vakken. Van bisschoppelijke zijde werd toegegeven dat de muzikale opleiding minder belangrijk was. Anderzijds duldde de Staat dat wetenschappen en boekhouden aan betekenis inboet in de rij van de vakten. De bisschoppen bekwamen verder dat godsdienst in de rij van de examens de belangrijkse plaats toegewezen kreeg, na Nederlands. Ook de kostersopleiding bleef verweven in de onderwijzersstudies (Het programma bevatte onder meer orgelspel (muziek) en de wetgeving op de kerkfabrieken (élements de pratique administrative). Belangrijk werd ook de opvoedkunde. Zij bekleedde de derde plaats bij de examens, vóór Frans en wiskunde.

Bij de verdeling van het gewicht over de leervakken was de inbreng van bisschoppelijke zijde het grootst. De programmainhoud daarentegen werd geleverd door de rijkskweekscholen. Immers zij bezaten concretere programma's dan de bisschoppelijke kweekscholen.

Het programma van 1 februari 1861 was echter weinig logisch doordacht. De leervakken werden zonder verband na elkaar geplaatst (bv. het lezen en schrijven stonden los van het taalonderwijs) en de vakken waren weinig of niet gestructureerd. Vandaar dat er vlug ontevredenheid over rees. Een nieuw programma werd door de minister; wellicht in samenwerking met de bisschoppelijke kweekscholen, gemaakt. Het werd uitgevaardigd op 10 oktober 1868. Dit programma wenste de kwekelingen exclusief voor te bereiden op een onderwijsfunctie. Een voorbereiding op cumulatie zoals die vn koster werd geweerd. De kweekschool te Sint-Niklaas heeft dan een nieuw programma voor leerlingen-kosters opgesteld. Het omvatte enerzijds een basisvorming (godsdienst, moedertaal en rekenen volgens het programma van het laagste studiejaar van de kweekschool) en anderzijds specifieke vakken, als Latijn lezen, kerkmuziek en studie van de kerkgebruiken. Het programma was er gespreid over twee leerjaren.

De minister meende dat een goede voorbereiding op de onderwijsfunctie een driejarige leergang in de opvoedkunde noodzakelijk maakte. Verder achtte hij het nodig hieraan een nieuw vak te koppelen, namelijk wellevendheidsleer. De onderwijzer moest een zedelijk-hoogstaande levenshouding bezitten. "Cette élévation d'esprit et cette trempe de caractère font la supériorité de l'homme moral". Verder werd wel de benaming van sommige leervakken gewijzigd. 'Horticulture' en 'arboriculture' heetten vroeger 'culture', terwijl 'les éléments de pratique administrative' vervangen werden door 'notions des lois organiques et d'économie sociale'.

Een flinke stap voorwaarts was een wijziging in de structuur van de leervakken. Ziehier een paar voorbeelden:

1860                                                                                                                                              1868

 Opvoedkunde

1e leerjaar:                                                                                                                                  1e leerjaar: theoretische pedagogiek - algemene methodiek

2e leerjaar: algemene methodiek                                                                                             2e leerjaar: vakmethodiek

                    voorbereidende oefeningen L.O.

3e leerjaar: theoretische pedagogiek                                                                                       3e leerjaar: herhaling oefeningen in L.O.

                    vakmethodiek - oefeningen in L.O. - herhaling      

Aardrijkskunde

1e leerjaar: Algemene aardrijkskunde + Europa                                                                                                1e leerjaar: algemene aardrijkskunde België

                    politiek

2e leerjaar: pol. aardrijkskunde van Azië, Afrika, Amerika en Oceanië                                  2e leerjaar: Europa

3e leerjaar: Europa en België                                                                                                      3e leerjaar: herhaling Azië, Afrika, Amerika, Oceanië

Wiskunde

1e leerjaar: rekenkunde                                                                                                               1e leerjaar: rekenkunde, algebra

2e leerjaar: herhaling meetkunde                                                                                              2e leerjaar: rekenkunde meetkunde

3e leerjaar: algebra herhaling                                                                                                     3e leerjaar: herhaling rekenkunde

                                                                                                                                                                           meetkunde - algebra

Toch was men niet altijd consequent. Zo was geschrift geen onderdeel van de moedertaal.

Wat de relatieve waarde van de vakken betreft, deze vielen uiteen in drie blokken. Aan de moedertaal en de tweede taal werden respectievelijk 18 en 13 lesuren per week besteed. Aan deze vakken werd bij het eindexamen meer dan 1/3 van de punten toegekend. (Voor moedertaal werden 160 punten uitgetrokken, voor de tweede taal 85; in totaal waren er 685 punten te verdienen.) Wiskunde, opvoedkunde, religie en moraal hadden omzeggens evenveel belang. In elk van deze vakken werd wekelijks zes tot acht uren les gegeven en op het eindexamen bedroegen de puntenwaarden 75 tot 100. Al de andere vakken, met name aardrijkskunde, geschiedenis, noties van organieke wetten en sociale economie, natuurwetenschappen, tuinbouw en boomteelt, boekhouden, muziek, tekenen en lichamelijke opvoeding, hadden op het eindexamen een puntenwaarde beneden 30 en wekelijks werd aan elk van deze vakken minder dan vijf lesuren besteed.

Tijdens de periode dat de wet Van Humbeeck in voege was, heeft de kweekschool te Sint-Niklaas het programma van 1868 behouden, zij het niet volledig. In 1879-1880 telde de kweekschool slechts twee leerjaren. Men elimineerde uit het programma die leervakken 'qui étaient du peu d'utilité pratique pour l'instituteur, et dont l'étude absorbait un temps précieux pouvant être mieux utilisé'. In 1880-1881 werd opnieuw een derde leerjaar ingeschakeld. Sedert dat jaar werd ook weer het programma van 1868, met uitzondering van boekhouden gevolgd.

Van liberale zijde werd een nieuw onderwijsprogramma opgesteld voor alle erkende scholen. Het verscheen bij M.B. op 18 juli 1881. Het gewoon programma (Er was ook een facvultatief vierde jaar.) vertoonde grote verschillen met dat van 1868. Immers godsdienst viel weg en aan moedertaal werden wekelijks 4 lesuren minder toegewezen, in het totaal nog 14. Natuurwetenschappen, wiskunde, de tweede taal en de muzische vakken werden opgewaardeerd. Wekelijks werden aan deze vakken 7 to 12 lesuren gewijd. Nieuw was ook dat de vakdidactiek werd toegewezen aan vakleraars. Tenslotte werd voorgesteld, in alle vakken zoveel mogelijk observatie en experimenten door te voeren, in plaats van 'l'étude par coeur d'un manuel'.

Na de val van de liberale meerderheid is de regering er niet in geslaagd een prgramma voor te stellen dat door al de erkende kweekscholen werd aanvaard. Bij de aanneming van de kweekscholen werden enkel de vakken opgesomd die verplicht moesten worden gegeven. Het waren: moraal, noties over wetgeving, pedagogiek en methodiek, moedertaal, een tweede taal, rekenkunde, aardrijkskunde, geschiedenis van België, noties van landbouw, geschrift, tekenen, muziek en lichamelijke opvoeding. Ten aanzien van 1868 waren natuurwetenschappen en godsdienst dus weggevallen. Te Sint-Niklaas werden verplichte vakken overgenomen, met daarbij godsdienst, dat de eerste plaats bekleedde. In 1887-1888 is er nog handenarbeid, meer bepaald kartonneren, en in 1890-1891 natuurwetenschappen bijgekomen.

Is het programma van de kweekschool te Sint-Niklaas na de schoolstrijd erg vaag gebleven, voor de rijkskweekscholen was dat niet het geval. BIJ M.B. van 28 februari 1885, werd aan de rijkskweekscholen een nieuw onderwijsprogramma opgelegd. Het leunde gedeeltelijk aan bij het programma van 1868. Het facultatief jaar viel weg, en de vakken moedertaal en moraal stegen in belang, ten nadele van wiskunde en natuurwetenschappen. Anderzijds werden de sterke waardering van de muzische vakken en de spreiding van de vakmethotiek over de leervakken overgenomen van het programma van 1881. Nieuw was evenwel het systeem van de facultatieve vakken: alebra, meetkunde, natuurwetenschappen, noties van economie, hygiëne, boekhouden en praktische studie van een derde taal. Het programma voor de rijkskweekscholen dat bij M.B. van 20 oktober 1892 verscheen, bracht slechts kleine wijzigingen aan: natuurwetenschappen en hygiëne werden opnieuw verplicht, de cursus moraal boette in aan belang.

Het programma van de kweekschool te Sint-Niklaas heeft tussen 1839 en 1892 tweemaal zeer belangrijke wijzigingen ondergaan: in 1860 en in 1868. Telkens werden hierbij de pedagogische vakken ondergewaardeerd. De evolutie van de leerinhoud van deze specifieke opleiding tot onderwijzer wordt nu verder nagegaan.

B. De opvoedkunde

De eerste jaren na het ontstaan van de kweekschool was de specifiek opvoedkundige vorming van de kwekelingen beperkt tot een cursus methodiek, al dan niet gekoppeld aan een contact met de oefenschool.

Het programma van 1839 voorzag oefeningen in de modelschool, doch slechts voor de leerlingen van het derde jaar. Zij die na twee jaar studie een diploma van plattelandsonderwijzer behaalden, oefenden zich dus niet in de oefenschool. Of het voor de derdejaars ging om didactische lessen dan wel om praktische oefeningen of typelessen, is niet bekend. (Onder didactische lessen wordt verstaan: één kwekeling die les geeft in een klas van de lagere school, in aanwezigheid van zijn medeleerlingen. Praktische oefeningen zijn individeel of in groepjes voorbereide lessen, die door een leerling worden gegeven in een klas van de oefenschool, onder toezicht en evaluatie van de klasleraar, al dan niet in aanwezigheid van medeleerlingen die dezelfde lessen hebben voorbereid. Typelessen zijn lessen gegeven door de leerkracht, in aanwezigheid van de kwekelingen, aan de eigen klas, met de bedoeling methodische beginselen en procedures zuiver te stellen en te laten induceren of 'realiseren' of minstens te illustreren.) Vandaar dat ook niets kan worden gezegd over de onderwerpen van bijeenkomsten, waarbij de kwekelingen uit het derde jaar waren betrokken.

Het reglement van 1943 schreef oefeningen in de lagere school niet voor. Er was enkel sprake van een cursus methodiek en slechts in de 'cours supérieur'. Daarin werden o.m. de leerwijzen besproken. De simultane en mutuele leerwijzen werden er aangeprezen, maar dan in gecombineerde vorm: de klas werd onderverdeeld in secties; aan één sectie werd simultaan onderwijs gegeven, terwijl in de andere secties ofwel gestudeerd werd ofwel door monitoren werd les gegeven. Naast de leerwijzen werden ook de onderwijsmethodes voor de verschillende vakken onder de loep genomen. 'L'art de catéchiser' was hierin niet geïntegreerd. Dat maakte een afzonderlijk leervak uit, wat wijst op het belang dat gehecht werd aan het godsdienstonderricht.

Het programma van 1845 combineerde, inzake de pedagogische opleiding van de kwekelingen, de vorige programma's. Enerzijds werd in de lessen methodiek door de leerlingen van de drie leerjaren het Handboek voor onderwyzers, van de hand van Van den Steene, bestudeerd; anderzijds werden de beginselen van de leerstofoverdracht toegepast in de oefenschool door de leerlingen van het laatste studiejaar.

Het Handboek voor onderwyzers bevatte voor het grootste gedeelte een methodiek voor het lager onderwijs.

In het eerste hoofdstuk, dat een tiental bladzijden telde, werd een theoretische beschouwing gegeven over het onderwijs. Dit was een intellectuele opdracht: het oefenen van de wel, het geheugen en het verstand. Het tweede hoofdstuk liep over een tachtigtal bladzijden en behandelde de leerwijzen en onderwijsmethoden in het algemeen en de methodiek van de voornaamste leervakken van het lager onderwijs in het bijzonder. Wat de leerwijzen betrof: de individuele leerwijze werd afgeraden; de simultane en mutuele leerwijzen verdienden beide de voorkeur.

De onderwijsmethoden in het algemeen werden erg vaag behandeld. Er was sprake van de 'ontbindende' methode, als de leerstof 'samengestelde denkbeelden' bevatte, en van de 'samengestelde' methode voor 'enkele of afgetrokken, denkbeelden'. Het was vooral de onderwijzer die het werk moest leveren. De methoden waren expositief en dan vooral narratief (geschiedenis en godsdienst) en interrogatief.

Aan die methoden werden weinig woorden verspild. Onmiddellijk werd overgegaan tot de methodiek van de verschillende vakken.

Het voornaamste leervak was godsdienst. De onderwijzer vertelde verhalen uit de H. Schrift en zorgde voor beklijving door ondervragingen. Het catechismusonderricht bestond uit memoriseertaken.

Van 'taalonderwijs' was er in feite geen sprake in het handboek. Lezen, schrijven, spraakkunst en opstel waren op zichzelf staande leervakken. Het voortgezet lezen stond los van het aanvankelijk lezen en bestond uit de inoefening van de leestechniek, al werd er op gewezen dat de leerlingen de tekst moesten begrijpen. Daarom werden er na de leesbeurten 'leerrijke vragen' gesteld. Het schrijfonderwijs behelsde het reproduceren van lettervormen. Het vaardig en vlug hanteren van de pen kwam niet aan bod. Van den Steene beperkte zich, bij de uiteenzetting over het spraakkunstonderricht, tot de opsomming van de grote leerstofdelen. Het waren de vervoegngen en verbuigingen, de zinsontleding en de spelling. Na de theoretische uiteenzetting volgden hier oefeningen. Voor het opstelonderwijs, dat dus los stond van het schrijfonderricht, werd een programma opgesteld waarbij de delen voortdurend werden samengesteld. Zo werd eerst aan de leerlingen gevraagd substantieven op te noemen, daarna bijvoeglijke naamwoorden en vervolgens beide samen.

Het rekenonderricht stond los van het taalonderwijs. Het kunnen lezen en schrijven was niet noodzakelijk om te leren rekenen. Men begon met het hoofdrekenen. Daardoor leerden de leerlingen de waarde van het cijfer kennen. Dit werd bereikt in twee stappen: eerst leerden de leerlingen tellen met zichtbare voorwerpen en daarna met onbenoemde getallen. De meester zei het antwoord telkens voor. De overgang van het concrete naar het abstracte was heel simpel: het weglaten van het voorwerp. Dit aanvankelijk rekenonderricht was dus niet inzichtelijk. Voor de leerlingen waren het geheugenoefeningen. Het cijferrekenen of schriftelijk rekenen kwam later aan bod en steunde evenzeer op het geheugen van de leerlingen. Het voortgezet rkenen, namelijk de studie van de vier hoofdbewerkingen, werd door de auteur niet uitgewerkt. In tegenstelling met de andere vakken verwezen aardrijkskunde en geschiedenis wel naar elkaar. In beide werd ook vooral aandacht besteed voor beklijving bij de leerlingen te zorgen door hen een opstel te laten maken over de onderwezen leerstof.

De andere leervakken van het lager onderwijs, met name lijntekenen, vormleer, natuur- en scheikunde en koophandel, werden door Van den Steene niet uitgewerkt. Dit zou 'ter gepaster gelegenheid' gebeuren.

Het derde hoofdstuk van het Handboek voor onderwyzers behandelde, in vijftig bladzijden, het aanvankelijk leesonderricht. Hier leunde de auteur aan bij Bernard Overberg (1754-1826, publiceerde in 1793 zijn vermaarde Anweisung zum zweckmässigen Schulunterricht für die Schullehrer im Fürstenthun Münster) Zoals deze, verzette Van den Steene zich met klem tegen de spelmethode. Alle heil werd gezocht in de klankmethode, waarbij in de plaats van de letter te spellen de klank van de letter werd uitgesproken. De leesmethode was synthetisch: eerst werden klinkers, dan tweeklanken en vervolgens medeklinkers aangeboden. De combinaties van medeklinkers en klinkers leverden zowel zinloze als zinvolle woorden op (bijvoorbeeld ap - aap). De leerlingen moesten zelf het onderscheid maar maken. Dat het woord 'aap' veel meer was dan de samenvoeging van a en ap werd in die tijd nog niet gezien. De klankmethode die door Van den Steene werd gepropageerd, kwam grotendeels maar niet volledig overeen met die van Prinsen (kweekschooldirecteur te Haarlem en inspecteur. Hij deed in 1817 een klankmethode het licht zien.) Deze legde de klemtoon op de associatie klank-prent, terwijl Van den Steene de associatie klank - lettervorm centraal stelde. Bij Prinsen werd dus verwezen naar het voorwerp waarop het woord doelde.

In het laatste hoofdstuk, dat tachtig bladzijden telde, verschafte Van den Steene raadgevingen aan de onderwijzers bij het schoolhouden. Het was een opsomming van losse, niet-geïntegreerde wenken in verband met de inrichting van de klas, de verdeling van de lessen over de tijd, en de tucht.

Het programma van opvoedkunde - in feite was het er een van methodiek en lespraktijk - werd te Sint-Niklaas niet gewijzigd tot 1860. De Staat wenste dat de bisschoppelijke kweekscholen het programma van 30 september 1854 voor de rijkskweekscholen overnamen. Dit gebeurde maar in 1860. Het programma van opvoedkunde in 1860 breidde de opvoedkunde uit tot fundamentele pedagogiek. In het eerste leerjaar werden er echter geen opvoedkundige vakken meer gegeven. In het volgend leerjaar was er een cursus algemene en bijzondere methodiek. In de hoogste klas bestond de opvoedkundige opleiding uit een cursus opvoedkunde, een leergang over vakmethodiek, lespraktijk in de oefenschool en herhaling van de onderwezen leerstof. Het Handboek voor onderwyzers werd wellicht nog gebruikt. Van den Steene verbleef immers tot 1868 in de kweekschool, zij het niet meer als pedagogiekleraar. Het leerprogramma van 1860 veritiekmeldde voor de cursus methodiek van het tweede leerjaar en de vakmethodiek van het derde leerjaar, omzeggens geen andere thema's dan die in het Handboek (Enkel het thema over de lesvoorbereiding van de onderwijzer en de methodiek voor zang en lichamelijke opvoeding waren nieuw.)

Ook wat betreft de inhoud van de cursus over fundamentele opvoedkunde in het laatste leerjaar, namelijk een bespreking van de zedelijke, intellectuele en lichamelijke opvoeding, kon men met veel goede wil voort met dat handboek. De lespraktijk van de kwekelingen uit de hoogste klas was tweeërlei: tijdens de winter gaven ze om beurt wekelijks één didactische les, die nadien werd besproken; gedurende het gehele jaar hadden er praktische oefeningen plaats in de oefenschool.

De kritiek die in 1868 werd uigeoefend ten aanzien van de cursussen in opvoedkunde, betrof de beperktheid en de slechte structuur van dat vak. De pedagogische vorming van de kwekelingen werd uigebreid. In het eerste leerjaar werd een cursus wellevendheid gepland en de specifiek opvoedkundige vakken werden uitgebreid tot alle leerjaren. Het eerste jaar werden gfundamentele pedagogiek en algemene methodiek aan de orde gesteld. De vakmethodiek werd voorbehouden voor het volgen jaar, terwijl het laatste jaar in het teken stond van het contact met de lagere school. De fundamentele pedagogiek bevatte nu een element van psychologie, namelijk 'notions sur les facultés et les opérations de l'âme'. De 'methodologie générale' behelsde de studie van didactische principes en onderwijsmethoden. Wat dat concreet was, werd niet vermeld. Het kan betwijfeld worden od het Handboek voor onderwyzers nog werd gebruikt. (Vanaf 1868 was Van den Steene niet meer verbonden aan de kweekschool te Sint-Niklaas.)  Tijdens het laatste jaar van de studie werden de houding van de onderwijzer in de klas en de klasorganisatie besproken. Verder hadden er een aantal didactische lessen plaats, met nabespreking door de leraar pedagogiek, en minimum eenmaal per week gaf elke leerling een oefenles in de lagere school.

De kweekschool heeft tijdens de schoolstrijd het programma van 1868 niet volledig behouden. Of dat programma na de schoolstrijd verder werd gebruikt, kan bevestigd noch ontkend worden. Inzake lespraktijk valt te noteren dat sinds 1881 door acht leerlingen uit het derde jaar wekelijks les werd gegeven in de zondagsschool. Over de vakmethodiek kan een en ander worden afgeleid uit de voorbereide lessen, die door het maandblad 'Het Katholiek Onderwijs' werden afgedrukt.

De grootste aanwinst was wellicht dat de aspecten van het taalonderwijs naar elkaar verwezen. Centraal bleef het leren lezen. De klankmethode en de synthetische werkwijze werden behouden, maar een nieuwigheid was de onmiddellijke schriftelijke inoefening van de nieuw geleerde letter. De leeslessen stonden dus in betrekking met het schrijfonderricht. 'Naarmate men lezen leert, oefene men de leerlingen ook in de rechtschrijving en de uitdrukking der gedachten, door dictaten en opstellen in betrekking gebracht met de moeilijkheden der gegevene leeslessen, want lezen, verstaan en zich uitdrukken zijn geesteswerkwijzen, te nauw met elkaar verwant, om in het lager onderwijs volkomen gescheiden te worden'.

Het rekenonderwijs bleef, evenals vroeger, voor de leerlingen een reeks van geheugenlessen zonder inzichtelijkheid. Een typisch voorbeeld: "Kom aan het telraam en schuif 8 bolletjes bijeen. Doe er 3 bolletjes af. Hoeveel bolletjes blijven er staan? Als men 3 bolletjes van 8 bolletjes aftrekt, hoeveel bolletjes blijven er nog over? Als men 3 van 8 aftrekt, hoeveel blijft er?". Het verloop van de les, voor vrijwel gelijk welk leervak, was als volgt. De onderwijzer liet de vorige les herhalen. Vervolgens onderwees hij, al dan niet onder vertelvorm, de eigenlijke lesinhoud, en schreef de hoofdpunten uit het betoog op. Daarna toetste hij het onmiddellijk geheugen van de leerlingen door een ondervraging, waarbij eventueel herhaald werd wat de leerlingen was ontgaan. Tenslotte moesten de leerlingen, ter beklijving, de les of de voornaamste punten afschrijven van het bord. Deze voorbereide lessen werden als modellessen aan de leerlingen voorgeschoteld. Men kan zich de vraag stellen of ze niet hebben geleid tot slaafse navolging.

Terwijl de specifieke onderwijsopleiding te Sint-Niklaas eerder praktisch was - A. Van den Driessche, leraar pedagogiek tussen 1880 en 1887, was hoofdonderwijzer van de oefenschool - werd in de rijkskweekscholen de klemtoon gelegd op een theoretische en praktische opleiding. Het programma van 18 juli 1881 breidde de theoretische pedagogiek uit tot alle leerjaren en vermeldde historische pedagogiek voor het laatste leerjaar. De psychologie werd gedifferentieerd van fundamentele opvoedkunde en werd geplaatst in het tweede leerjaar.De algemene methodiek in het wteede en derde leerjaar steunde op de beginselen van deze bewustzijnspsychologie. De vakmethodiek kwam in het tweede leerjaar in alle lessen ter sprake. Zij werd dus toevertrouwd aan de vakleraren. Tenslotte werden de contacten met het lager onderwijs uitgebreid tot het tweede leerjaar. Wekelijks moesten de leerlingen van dat leerjaar de typeles en de didactische les bijwonen. In het derde jaar werd er bovendien nog 6, 25 uur per week uitgetrokken voor praktische oefeningen in de lagere school. De programma's van 28 februari 1885 en 20 oktober 1892 hebben het programma van 1881 inzake opvoedkunde overgenomen. Enkel de theoretische pedagogiek werd beperkt tot de eerste twee leerjaren.

In een volgende hoofdstuk worden de andere vormingsmiddelen besproken.

Bron: verhandeling Emmanuel Van Assche: 'De geschiedenis van de Bisschoppelijke Kweekschool te Sint-Niklaas van 1839 tot 1892' - KU Leuven)