Nieuw boek van Mark De Block: Kloddezakken

- Van Mark De Block uit Zele, gediplomeerd als onderwijzer aan de Bisschoppelijke Normaalschool in 1978, verscheen op 26 november zijn derde boek in de reeks ‘Mensen van bij ons’ onder de titel ‘Kloddezakken’ (spotnaam van de Zelenaars: dorpsbewoners gingen voor de jutefabrieken vlasafval of ‘klodden’ ophalen). In dit boek verzamelt hij drieëndertig interviews met dorpsgenoten met een verhaal, onder meer met sportjournalist Aster Nzeyimana (oud-leerling van Mark in het eerste leerjaar), zanger Philippe Robberecht (O1987) en de begin dit jaar 2022 overleden dichter Stijn De Paepe. En ook heel bijzonder in dit boek: een gesprek met Marc De Block zelf, opgetekend door Frank Van Mossevelde (broer van Pol Van Mossevelde (O1963).

Het boek ‘Kloddezakken’ kost € 30 en is verkrijgbaar in de dagbladwinkels in Zele en bij Mark De Block zelf (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).

Met de goedkeuring van Mark lees je hieronder het levensverhaal van Mark dat werd opgetekend tijdens een interview door Frank Van Mossevelde en ook in boek te lezen is.

Af en toe kreeg ik eens de vraag wanneer er een Mensen van bij Ons over Mark De Block kwam. Ik wuifde dat altijd weg, want over mezelf schrijven… Dat zag ik niet onmiddellijk zitten. Tot ik Frank Van Mossevelde ging interviewen…

 Toeval

Mark De Block

Een tijdje geleden had Mark me geïnterviewd voor zijn reeks ‘Mensen van bij Ons’. Een paar weken na het gesprek stuurde ik hem een mailtje: ‘Zou Mark De Block ook niet een goede kandidaat zijn als Mens van bij Ons?’ Dan wil ik gerust voor één keer het interview- en schrijfwerk van je overnemen.’ Mark moest er blijkbaar een tijdje over nadenken, maar zowat drie maanden daarna kreeg ik een sms’je: ‘Dat ik je aanbod om van mij een Mens van bij Ons te maken met graagte aanvaard.’

En zo zaten we op een warme maandagvoormiddag half juli tegenover elkaar onder een parasol. Ik met mijn dictafoontje, een nieuw schriftje en een paar vers geslepen potloden en Mark met vóór zich een indrukwekkend lijstje van onderwerpen waar hij het over wou hebben en die hij tijdens ons gesprek gewetensvol aanvinkte. Die mens wist precies wel hoe zo een interview het best verliep… Ik voelde al een beetje stress, nu ik de – zoals steeds zo goed voorbereide – Meester moest ondervragen…
En ik begon al met een fout…

'Mark, je bent geboren op 28 juni 1958 in Temse… Je bent dus een Temsenaar van origine?’

‘Nee. Zowel mijn oudere zus Marita als ik zijn in Temse geboren omdat mijn ouders van daar afkomstig waren. Mijn pa, Armand De Block en mijn ma, Maria Smet kwamen allebei uit een boerengezin. Toen ze trouwden in 1955, begonnen ze zoals velen een zaak in Antwerpen, in de koekenstad. Eerst hadden ze een bakkerij in Hoboken en later kochten ze een eigen zaak op Antwerpen-Zuid. Ik ben dan wel in Temse geboren, maar ik heb er nooit gewoond. Tot mijn zestiende heb ik wel in Antwerpen gewoond. Ik ben dus perfect ‘twieëtauleg’!

Tot mijn dertien woonde ik op ‘t Zuid en dat was echt een hele volkse buurt toen, waar we op straat speelden, tafelkes en stoelekes naar buiten sleurden en er kokeneteke speelden... Nu kunnen we ons dat niet goed meer voorstellen. Tot eind jaren zestig waren daar de Zuiderdokken nog en die zijn later gedempt en kwam er een reuzeplein waar de Sinksenfoor nog gestaan heeft. ’t Zuid was in mijn kinderjaren echt ’t kantje… De wijk verpauperde, er kwamen migranten: eerst de Spanjaarden en later de Marrokkanen. Maar rond de eeuwwisseling is dat veranderd en kreeg ’t Zuid een facelift en nu is dat echt een hippe wijk geworden. Als ge daar nu een huisje zoudt willen kopen, dan moet ge nen dikke portemonnee hebben.

Tot mijn zes jaar ging ik naar een kleuterschool in de buurt, maar daar weet ik niet zo veel meer over. Dan kwam het lager. Mijn ouders hadden een vrij drukke zaak: ’s morgens om zes uur ging de winkel open en ’s avonds om acht uur dicht. De school en de zaak, die combinatie zagen ze niet echt zitten en dus moest ik in september ’64 op internaat, naar het Koningshof, kostschool voor jongetjes, in Schoten. Voor mij een groot probleem, want ik kon de ‘sch’ niet uitspreken en dus ging ik dus naar sjool in Sjoten

‘s Maandagmorgen om zeven uur voerde mijn vader me weg en zaterdagnamiddag kwam ik om twee uur met de bus terug naar huis. In het begin vond ik dat wel moeilijk om een hele week van huis te zijn, maar ja, ik wist niet beter. Mijn moeder stuurde me iedere week een kaartje en dat verzachtte de pijn enigszins. Schoten, dat was een school van de Zusters van de Kindsheid Jesu en het ging er heel vroom aan toe. Na mijn eerste communie moest ik er alle dagen naar de mis, we waren dat gewoon en we stelden ons daar als kleine kinderen geen vragen bij.

In het eerste leerjaar zat ik bij Zuster Carla, een schat van een mens. Het was haar eerste jaar in het eerste leerjaar als onderwijzeres en dat klikte goed tussen ons, zo goed dat ik haar de volgende jaren iedere week mocht komen helpen om haar klas te kuisen, wat ik een heel voorrecht vond! Zuster Carla is nu een eind in de 80 maar ik heb nog altijd contact met haar. Zuster Huberta, zuster Christina, juffrouw Jeanne: dat waren de onderwijzeressen in de volgende jaren. Heel veel kinderen zaten daar toen niet, een goeie honderd in heel de lagere school, denk ik. En ik had nummer ‘84’. Dus op alles wat ik aan had, of dat van mij was, ook op mijnen teddybeer, daar stond dat nummer ingenaaid of opgeschreven.

Wat ik nog weet uit die periode… Ik mag alles eten, behalve smoel, griesmeelpudding dus… En iedere woensdagavond stond dat op het menu. Ik kreeg dat niet binnen, maar ik moést dat binnenspelen. Mijn neus werd vastgehouden en met een lepel werd dat in mijn mond geduwd.
Ja, die nonnen waren eigenlijk vrij streng… Ze hadden straffen in gradaties: de eerste straf was op uw knieën zitten, een stapke hoger dat was op uw knieën zitten en uw handen op uw hoofd houden en dan de zwaarste straf was op uw knieën zitten met uw handen in de hoogte. Ik heb dat maar een paar keer moeten doen, ik was echt geen belhamel…

‘Maar het vijfde in ‘t lager, dat was niet meer bij die zusterkes?’

‘Nee, mijn zus Marita, die een jaar ouder is, die was aan ’t zagen om niet meer op internaat te moeten gaan en omdat zij mocht thuisblijven, mocht ik dat ook. Dat werd dan het Sint-Jan-Berchmans op de Meir in Antwerpen, een eliteschool met een groen uniform dat op niets trok. En terwijl ik in Schoten altijd bij de eerste drie was geweest, moest ik daar op de Meir serieus gas geven om mee te kunnen…

Heel goeie jeugdherinneringen heb ik aan de zeescouts. Ik denk dat ik een jaar of 8 was, als ik daar ben bij gegaan. Een van de klanten in de winkel had mijn ma overtuigd om mij ook te laten aansluiten en ik ben daar bij gebleven tot mijn zestiende. Dat was een hele toffe tijd, ik heb daar heel veel geleerd: niet alleen uw plan trekken, maar ook heel praktische dingen, die nu nog van pas komen. Op mijn vierenzestigste denk ik soms nog: ‘Verdorie, dat heb ik vanzeleven dààr geleerd!’
Vanaf je veertiende mocht je dan met een ‘giek’ op de Schelde. Dat was de max!

Hij ziet aan mijn blik dat ik niet weet wat dat is…

‘Da’s een grote roeiboot waar er plaats was voor acht man en vier ervan roeiden en als er wat wind was, dan werd het zeil gehesen – dan gingen we bijvoorbeeld in ’t weekend van Antwerpen naar Doel varen, dat toen nog een zalig dorp was. Op kamp gingen we iets verder, naar Walsoorden, de Westerschelde op, maar verder ging dat niet. Nee, de zeescouts, dat was gewoon een zalige tijd.

Vooral het laatste jaar bij de scheepsjongens (de jongverkenners) was super. Een heel jaar lang werkten we rond het thema ‘Vikings’. We bouwden vier grote vlotten, dat was zagen, vijzen en insmeren met carboline. We sneden drakenkoppen, beschilderden onze zeilen, maakten onze eigen vikingtenue en een helm met koeienhoorns… En dan was er ons kamp. Twaalf dagen voeren we met onze vlotten de Nete af tot in Lier. Alle dagen een traject afleggen met dat vlot, ’s avonds aanmeren, tenten opzetten en koken op houtvuur… Zalige herinneringen heb ik daaraan!

Dan nog iets over mijn jeugd. Mijn ouders hadden een drukke zaak en mijn moeder had in Bazel een zus met vier kinderen, ik heb daar heel veel vakanties doorgebracht, een zalige tijd, iedere dag trokken wij de Polder in. Ik heb daar nog in de Schelde gelegen zonder dat mijn tante dat wist.

‘En dan het middelbaar?’

‘De eerste twee jaren, de zesde en de vijfde moderne deed ik verder in Sint-Jan-Berchmans, daarom dat die stap naar het secundair niet zo groot was. Je zat op een andere koer, maar het bleef er oud en aftands… Ik moest nu wel maar alle vrijdagen naar de mis gaan. Dan kon je ook gaan biechten, en dat was een goeie reden om een half uurtje uit de klas te zijn. In het derde jaar van het middelbaar ben ik naar Pius X gegaan.’

‘In Zele?’

‘Nee nee, in Antwerpen. In ’71 liep het helaas mis tussen mijn ouders en dan is mijn moeder met mijn zus en mij verhuisd naar een appartement in Wilrijk. Een straat verder was het Pius X-Instituut, dus het lag voor de hand dat ik naar daar zou gaan. Met die scheiding heb ik het echt moeilijk gehad, dat heeft erg op mij gewogen. In heel mijn schoolloopbaan ben ik altijd de enige in de klas geweest van wie de ouders gescheiden waren. Het verschil met Sint-Jan-Berchmans was hemelsbreed, in Pius X daar mocht precies alles. In het hoger middelbaar ben overgeschakeld naar de economische.

In ’74 werkte mijn ma in een bakkerij en op een dag kwam er heel toevallig een klant in de winkel en die zocht iemand om een meubelwinkel op Overmere-Donk uit te baten. ‘Casa d’Italia’, een winkel met alleen maar zetels. Het gevolg was dat we in juni ’74 verhuisd zijn van Wilrijk naar de Donk. Ik was toen door het vierde jaar van de economische gesparteld, dat was eigenlijk een heel memorabel jaar… Ik zat in mijn puberteit en met Kerstmis ’73 had ik zo maar eventjes zes buizen: alle hoofdvakken en ook godsdienst en turnen. Dat was wel nieuw want tot dan toe had ik ooit maar één buis gehad, op aardrijkskunde in ’t derde jaar, maar dat lag natuurlijk aan de leraar. En die buizen in ’t vierde jaar kwamen vooral door vrienden, die zeiden: ‘Ge moet dat allemaal niet blokken…’

‘Ja ja, ofwel is ’t de leraar, ofwel zijn ’t de slechte vrienden…’

‘Maar ik heb me toen serieus herpakt en op ’t einde van ’t jaar had ik alle tekorten opgehaald zonder één enkele deliberatie. Ook die buis voor turnen!

Mijn nieuwe school voor de laatste twee jaren van ’t middelbaar werd het Heilig Maagdcollege in Dendermonde, niet het Pius X in Zele, want die hadden toen geen economische afdeling. Iedere dag reed ik met de fiets naar school en aan Appels-Veer zette Luc, de veerman ons over met zijn grote roeiboot.

‘Waren er figuren op een of andere school die een blijvende indruk op jou hebben nagelaten?’

‘Ja, de klastitularis van het eerste middelbaar, Raymond Van Acker, die voelde blijkbaar dat het thuis niet snor zat, en die is nog op huisbezoek geweest – grandioos vond ik dat. Later heb ik met hem nog contact gehad en dan bleek dat zijn grootvader van klein Veldeken kwam!

En je lievelingsvakken?

Dat was Nederlands en wiskunde – muziek ook, en handenarbeid en creativiteit, dat vond ik ook wel tof. Scheikunde en natuurkunde waren echt niet aan mij besteed.

Nu, die middelbare schooltijd… Ik ben naar drie verschillende scholen geweest, dat was natuurlijk niet leuk – en vooral, door dat verhuizen heb ik nooit echt blijvende vrienden kunnen maken, dat heb ik wel gemist. Op zes mei ’76 zijn we dan naar Zele verhuisd. Ons ma is toen gerante geworden in de winkel van de Trois Suisses, op het Centrum naast Ludo Van Kerckhove. Die dag was het zo warm dat ik dat in mijn bloot bovenlijf heb gedaan. Het begin van die lange hete zomer. Die verhuis naar Zele… Ik kende hier gewoon niemand, dat heeft een hele tijd geduurd. Ik was 18, maar ik durfde zelfs niet op café gaan en was zeker geen vlotte gast die alle fuiven afschuimde…

Het PMS wou dat ik na ’t middelbaar naar de Hogere Handelsschool in Dendermonde ging, maar ik koos voor onderwijzer en trok naar de Normaalschool, zoals dat vroeger heette, en de keuze viel op Sint-Niklaas, waar ik dan twee jaar intern ben geweest. In mijn tijd duurde de opleiding maar twee jaar. Waarom het onderwijs? Het leek me altijd een hele toffe, uitdagende job. En misschien dat Zuster Carla mij daar ooit voor begeesterd heeft. En die Normaalschool… Zo streng waren ze daar niet: als intern mocht je ’s avonds buiten, maar je moest om 21 uur weer binnen zijn en op woensdag om 22 uur.

Het tofste waren natuurlijk de stages. Onze tweede stage in ’t tweede jaar was eigenlijk de zaligste van allemaal: mee op sneeuwklassen naar Maloja! Ik heb daar een heel toffe tijd gehad met een klas van 28 jongens. Alleen het skiën was aan mij niet besteed, maar er waren gelukkig nog twee collega’s die dat ook niet graag deden en dan gingen we aperitieven op het terras van ’t Schweizer Haus…
Mijn laatste stage toen, twee weken na de paasvakantie, was bij Paul Boel in Pius X-basis. Op ’t einde van ’t jaar ben ik aan directeur Jan Van Driessche gaan vragen of ik mee mocht op schoolreis. Hij vond dat zo fantastisch dat ik het jaar erop, op 1 september ’78, als onderwijzer mocht starten op Pius X.’

‘En op die school ben je heel je professionele leven gebleven…’

In 1978 ben ik gestart in het tweede leerjaar. Die klas had ik drie jaar en daarna volgden acht jaar klas drie en dan heb ik drie jaar de zesde klas gehad.

In 1992 stopten er een aantal Zeelse directeurs: Eugène De Varé, directeur van de Koevliet, stapte over naar de diocesane pedagogische begeleiding en zuster Maria Pia (meisjesschool Kouter) en Willy Robberecht (Pius X-basis) gingen met pensioen. Er kwamen die zomer ineens vier nieuwe directies: Ward De Paepe verhuisde van Avermaat naar de Koevliet, Rita Raemdonck werd directeur in de meisjesschool van de Kouter, Patrik Van Lokeren in Pius X-basis en ik in Avermaat. Die school had toen nog een kleuterafdeling op Kamershoek, een eenklassig schooltje dat jammer genoeg gesloten is in 2021.

Directeur in Avermaat, dat was een combinatie van directie én lesopdracht en dat was toch niet te onderschatten. Ondertussen was ik ook nog aan het studeren. Drie jaar lang volgde ik het Hoger Opvoedkundig Instituut in Antwerpen om het Diploma Hoger Opvoedkundige Studiën te behalen. Ik had les op maandag- en donderdagavond en ook op zaterdagvoormiddag en de examens volgden dan in de vakantie na 15 augustus. Die drie jaren waren echt niet van de poes.

Die jaren in Avermaat waren vrij zwaar. Ik was zeven op zeven bezig en problemen en zorgen nam ik mee naar huis. Problemen waar ik soms ’s nachts van wakker lag. Na drie jaar heb ik besloten om dat niet de rest van mijn schoolcarrière te blijven doen en heb ik er de brui aangegeven.

Gelukkig kon ik als directeur terug naar de klas gaan. En ik vroeg of er geen plaats vrij was in ’t eerste leerjaar. Ik herinner me nog, toen ik afstudeerde als onderwijzer, dat ik van iemand het boek ‘Ciske De Rat’ van Piet Bakker cadeau kreeg en de opdracht in dat boek was: ‘Onderwijzer dat ben je echt in het eerste leerjaar’. En dat is eigenlijk zó waar. Het traject dat je als leerkracht van het eerste leerjaar met de kinderen mag afleggen dat is werkelijk onvoorstelbaar: ze komen van de kleuterklas en je leert hen lezen, rekenen, schrijven… Gewoon zalig!

Ik mocht terug naar mijn oude school én naar het eerste leerjaar! Ik was in de zevende hemel! Van 1995 tot 2000 was ik meester in klas 1. Ik was gebeten door het leesproces en werkte aan een eigen leesmethode, iets waar ik trouwens al mee bezig was als directeur in Avermaat. Ook ontwikkelde ik een eigen rekenmethode en –toeval of niet– dat was met hetzelfde rekenmateriaal waarmee ik ooit bij Zuster Carla had leren rekenen: de kwadraatbeelden.’

Mark laat even een stilte, misschien wil hij me de kans geven om te vragen wat dat precies zijn?
Nee… de stilte is een mooie aanloop naar iets wat uit de grond van zijn hart komt:

‘Die vijf jaren in het eerste leerjaar waren echt de mooiste van mijn carrière… In 2000 kwam er de plaats van zorgcoördinator en mijn directeur, Patrik Van Lokeren, vroeg me of ik dat niet wou doen, met ook een stuk beleidsondersteuning daarbij. Ik had van ’96 tot ’98 de opleiding ‘Bachelor Zorgverbreding en Remedial Teaching’ in Mechelen gevolgd, twee jaar, elke zaterdagvoormiddag. Ik heb toen ‘ja’ gezegd op de vraag van Patrik. Eerst nog een jaartje in combinatie met lesgeven in klas 1 in de voormiddag, maar dan is dat zes jaar full time geworden.’

‘Ook al had je zo een mooie tijd gehad in het eerste leerjaar?’

Als de directeur je dat vraagt, Frank? Ik was de enige op school die die speciale opleiding gevolgd had. Trouwens Patrik en ik, we waren een goede tandem, fier op onze school en op wat we bereikten. We zijn trouwens nu nog steeds goede maten. In 2007 is Patrick dan met pensioen gegaan. Nu, waar mensen samen zijn, daar wordt er ‘gemenst’ en ik heb toen een serieus dispuut gehad met het schoolbestuur. Ze hebben dan beslist –achter mijn rug– om een andere zorgcoördinator aan te stellen en ik ‘mocht’ terug naar de klas. Mijn laatste elf jaar staan stond ik in het zesde.

Ik had het moeilijk met die beslissing van het schoolbestuur, zodanig dat ik toen beslist heb om alleen nog les te geven en anders niets. Ge moet weten, tot 2007 was ik echt getrouwd met het onderwijs, maar vanaf september 2007 deed ik alleen nog mijn werk voor de klas en niets meer daarbuiten. Alleen de nieuwjaarskaart maakte ik nog, gewoon omdat ik dat graag deed, ik doe dat trouwens nu nog altijd.

In 2018 ben ik met pensioen gegaan, maar dat was zonder al te veel toeters en bellen… Wel een plezierig afscheid op de koer met de kinderen bij het opstarten van de dag, een speech van een goede collega, wat cadeaukes en daarna een fietstocht met mijn zesdeklassers naar de Nieuwdonk. Toevallig op mijn verjaardag ben ik met pensioen gegaan. En nu is de school voor mij ‘passé composé’ – maar als ik kinderen kan helpen bij hun studies, dan doe ik dat met veel plezier, want lesgeven, dat is en blijft mijn passie…

‘Ben je ook niet nog een halve cafébaas geweest?’

‘Ja, in ‘t Klein Gemeentehuis, rechtover ’t groot gemeentehuis. In 1976 waren we naar Zele gekomen omdat ons ma gerante werd van de winkel van Trois Suisses. In 1982 werd haar contract opgezegd en kreeg ze haren bon. Mijn ma was toen 49. Het was geen makkelijke keuze om iets te vinden waarmee ze haar brood kon verdienen. Uiteindelijk heeft ze dan ’t Klein Gemeentehuis overgenomen en dat heeft ze twaalf jaar gedaan tot in mei 1994. En ik, ik kreeg een dubbele job… Ik was onderwijzer en ’s avonds kon bibi nog helpen in ’t café, dat waren niet echt mijn mooiste jaren, maar ik deed het om ons ma te helpen. Ik heb er den ‘beste kant’ van den toog leren kennen… Eind ’88 ben ik alleen gaan wonen in een huisje op ’t Centrum.’

‘Eind ’88 was dat ook niet de periode van ’t begin van de Gazet van Zele?’

‘Inderdaad. Op een zondagse wandeling vroeg Luk De Waele mij –ik had hem leren kennen in de ouderraad op school– of ik geen paar uurkes tijd had in de week. Ha, waarvoor? ‘Wel, we zouden graag de Gazet van Zele nieuw leven inblazen.’, zei hij. Om een lang verhaal kort te maken: eind ’88 is er een soort redactieraad samengesteld: Luk De Waele en Henri Van Daele, alle twee hoofdredacteur, Ernest De Waele voor de sport, Paul Bogaert, Luc Van De Velde, Ignace De Wilde en ikzelf.

Waarover moest ik schrijven? Zeker geen sport omdat me dat niet interesseerde, en uiteindelijk ben ik uitgekomen bij het interviewen van Zelenaars. Gaan babbelen met de mensen en luisteren naar hun verhaal, dat leek me heel boeiend… En dat werd de reeks ‘Mensen van bij Ons’. Dus… hoe een wandeling de rest van uw leven kan beïnvloeden!

We hebben de Gazet zes maand bij Ivan De Geest uitgegeven en daarna bij Drukkerij De Cuyper en toen ben ik eindredacteur geworden, wat ik drie jaar gebleven ben. Dat was in de tijd dat internet en e-mail nog moest uitgevonden worden, dus: alles op papier en elke week bolde ik naar Dendermonde om de gazet in elkaar te steken. Ik deed dat graag –allemaal gratis, belangeloos en voor niets– maar er begon iets te wringen. Als je iets goeds schreef, dan hoorde je niks, maar als je over iemand iets verkeerds schreef… Dan krijg je daar telefoon over of ze komen aan uw deur bellen… Op de duur was ik de pispaal van de redactie. Ik werd dat een beetje beu en ben er na drie jaar mee gestopt – dat was ook de periode dat ik directeur in Avermaat geworden ben, dus ik had sowieso geen tijd meer voor de Gazet.’

‘De ‘Mensen van bij Ons’ lagen dan stil en je hebt ze pas weer opgenomen rond 2010?’

‘Ja. én weer heel toevallig. Ik heb heel wat cursussen gevolgd hier in de avondschool: fotografie, photoshop, publisher, Indesign… Op een bepaald moment was er te weinig belangstelling voor een cursus fotografie waarvoor ik me had ingeschreven, en die ging dus niet door. Ik zat dus zonder cursus, maar ik cursuste wel graag en dus zocht ik een alternatief. Ik koos toen voor ‘Dreamweaver’, een programma om websites te ontwikkelen. Dat heb ik gevolgd en toen ik een eindwerk moest maken, groeide het idee om terug te starten met de ‘Mensen van bij Ons’.

Ik heb die website toen gemaakt en mijn leraar, Ivo De Wispelaere, heeft er mij goed bij geholpen. Op 31 januari 2010 verscheen Mensen van bij Ons op tinternet met Marc Certyn was mijn eerste ‘slachtoffer’. Mijn website kende vrij snel veel succes, zoveel zelfs dat ik in november 2010 de Cultuurprijs gewonnen heb voor dit initiatief. De teller staat nu op 133 gesprekken, met die van vroeger erbij zouden we op 160, 170 komen, maar de interviews van toen kan je niet vergelijken met die van nu. Die interviews worden graag lezen, vooral als het op papier staat. Online, op Facebook of op straat krijg ik vreemd genoeg weinig reacties op mijn verhalen. Raar eigenlijk, als je merkt wat voor onzin op sociale media wél veel reactie krijgt… In het begin frustreerde me dat wel een beetje maar daar ben ik nu over. Er zijn ondertussen twee boeken met verzamelde interviews en er komt er in het najaar een derde.

‘Hoeveel boeken heb je in totaal al geschreven?’

‘Dat zijn er momenteel zes: Mensen van bij Ons, 50 Tinten Zeel, De Metamorfose van ons Dorp, Gezinnen XL 1 en 2 en dit jaar stelde ik voor de school van Durmen ‘150 jaar –school in woord en beeld- Durmen’ samen. In november verschijnt nummer zeven: een derde bundel verhalen van ‘Mensen van bij Ons’, die ik ‘Kloddezakken’ gedoopt heb.

‘Mag ik je een heemkundige noemen’?

‘Op een manier wel, in de zin dat ik geschiedenis schrijf die anders nooit in de boeken komt. Elke mens heeft zijn historie en doorheen die verschillende verhalen komt er toch een beeld naar voren van vroeger, maar dan op een andere manier dan zoals het in bijvoorbeeld de jaarboeken van de heemkundige kring komt. Ik luister heel graag naar oudere mensen die over vroeger vertellen.
‘De Metamorfose van ons Dorp’ is er gekomen omdat ik zo gefascineerd was door die oude foto’s en prentkaarten die Etienne en Marc Quintyn in ’78 met ‘Het Jaar van het Dorp’ in een diamontage hadden verwerkt. Ik heb aan Etienne gevraagd of ik die beelden van vroeger mocht laten digitaliseren om samen te brengen met foto’s van nu – en dit is dan mijn boek geworden dat het meest succes kende. Etienne had toen al de gezegende leeftijd van 92 en hij heeft jammer genoeg het boek niet meer gezien. De Metamorfose, dat waren voor mij waren de eerste drie maanden van mijn pensioen, ik heb erg genoten van het maken van dat boek. Ook voor dat boek kreeg ik de Cultuurprijs, in 2019, en die heb ik met graagte aan Meneerke Wuif, Karel Wauters, doorgegeven. De Cultuurprijs van het Hart, noemde ik dat.

Nu, van ’t een komt ’t ander… Door met dat boek bezig te zijn, ben ik bij een aantal mensen langs geweest, onder andere ook bij Frank Coene, omdat die een paar beelden had die ik kon gebruiken. Voordat ik vertrok, zei hij: ‘Wacht eens even, ik moet u nog iets laten zien!’. Hij haalde twee classeurs uit met foto’s van grote gezinnen en dat beet direct in mijn bil… En zo kwamen die ‘Gezinnen XL’ er. Twee boeken die ik samen met Frank maakte. Het werk was goed verdeeld: hij deed de stambomen en ik deed de foto’s en de verhalen van de gezinnen. Het was zo leuk, dat we er nog een tweede boek aan toegevoegd hebben.

Ik ben overigens al van toen we naar Zele zijn gekomen lid van de Heem- en Oudheidkundige Kring, of zoals het nu heet: ‘Erfgoed Zele’ en elk jaar draag ik als vrijwilliger een aantal jaarboeken uit.
En moest ik ooit een interessant onderwerp vinden, dan zou ik voor het jaarboek misschien graag wel eens een artikel schrijven, bijvoorbeeld over de geschiedenis van de Zeelse Belangen, een partij die ooit zo een succes was, maar nu verdwenen is. Maar niet in de rijksarchieven gaan snuisteren of zo, dat is niet mijnen dada, ik luister liever naar het verhaal van mensen.

Het boek over Durmen is er ook eigenlijk ook toevallig gekomen. Eén van mijn volgende projecten is een boek over huwelijken: trouwfoto’s uit de laatste 120 jaar, uitnodigingen, menu’s, telegrams, de verloofdencursus, het ceremonieel vervoer, gekroonde huizen…  Marc Ronsse had wat materiaal voor mij en toen ik bij hem langs ging, zag ik daar een hoop foto’s op tafel liggen. Foto’s die hij verzamelde voor een tentoonstelling over 150 jaar school in Durmen.

Nu, als je mij met iets kan boeien, dan is dat met foto’s van vroeger. Ik was direct verkocht: ‘Marc, van die foto’s, daar moet ge een boek van maken!’ Ik heb hemel en aarde moeten bewegen om dat te mogen doen, maar uiteindelijk mocht ik de teksten van Marc Van Uytfanghe uit de jaarboeken gebruiken als basis voor mijn tekst en de foto’s van de andere Marc mocht ik inscannen.

Het was eigenlijk een tussendoortje dat niet gepland was, maar op twee maand en half heb ik het boek in elkaar gebokst, zodat het klaar was tegen de viering van 150 jaar school op Durmen op Hemelvaart 2022.’

‘Dus toch een soort heemkundige op jouw manier en dat allemaal dankzij die zondagse wandeling met Luk De Waele…’

‘Inderdaad… Zonder Luk De Waele of zonder Ivan De Geest die het goed vond dat de Gazet van Zele nieuw leven werd ingeblazen, had ik waarschijnlijk nooit een boek gepubliceerd.

‘Bij je vele bezigheden hoort ook toneelspelen…’

‘Ja. Als jonge onderwijzer ben ik lector en cantor in de kerk geweest en de eerste keer stond ik daar echt te trillen op mijn benen… Ik heb daar geleerd om voor een publiek te staan en nu heb ik daar geen probleem meer mee… En hetzelfde met het toneelspelen bij Rhetorika. In 1978 sprak Eric Depoortere mij aan, toen ondervoorzitter van Rhetorika: ‘We zoeken voor ‘Het Dorp der Mirakelen’ nog een boer, hebt gij geen goesting?’ En zo ben ik bij het toneel beland.

Ik heb daarna nog in een aantal stukken meegespeeld. ‘Montserrat’ bijvoorbeeld, en ‘Stuur me geen bloemen’. In dat stuk heb ik de uitspraak van mijn leven gedaan. Ik moest zeggen ‘Bedankt mevrouw’ maar het kwam eruit als ‘Bevrankt medouw’. En ja, Frank, zo’n blooper blijft je je ganse leven achtervolgen. Ook bij het Jeugdtoneel was ik actief en speelde mee in ‘De Hoedenteller’ en ‘De Drie Sleutels’. En natuurlijk ‘Jan Praet’ – dat heeft mijn zomer van 2000 gered. Ons ma was niks goed, gezondheidsproblemen, huisdokter met congé en dus kon ik niet weg… Ze waren aan het repeteren voor de musical ‘Jan Praet’, maar hoofdrolspeler Kürt Rogiers moest wegens Costa-verplichtingen vervangen worden door Tijl Dauwe en zo kwam de plaats van Tijl vrij als lid van de bende. Manneken, heb ik mij daar geamuseerd! Dat was een hele toffe bende, een zalige periode, het repeteren was plezant en de ‘après ski’ was nog plezanter om nog maar te zwijgen van het ongelofelijke succes…En mijn laatste toneelrol was deze van Kajafas in de musical ‘Jezus Christ Superstar’ waar ze nen zware bas nodig hadden…’

‘Nog andere hobby’s of bezigheden van jou die de Zelenaar zou moeten kennen?’

‘Ik ben 18 jaar Minnezanger geweest. Ik ben gestart in ’95 met Jules De Beule als dirigent, daarna volgden Filips Pieters en later Johan De Leenheer. In ’97 ben ik voorzitter geworden, tien jaar lang, een heel mooie periode, we hebben mooie dingen gedaan. Daarna ben ik nog vijf jaar zanger gebleven en in 2012 gingen mijn partituren de kast in. Ze vragen nu wel nog eens of ik niet terugkom, maar mijn diepe bas is met pensioen.

‘Groenteboer ben je ook…’

‘Ja, dat is heel toevallig gekomen. Blijkbaar is toeval een deel van mijn leven. Van groenten kweken kende ik niks. Het is allemaal begonnen bij onze buurvrouw Bea. Haar man was opgenomen in de kliniek en ik onderhield haar tuin. Er was ook een kleine moestuin en daar zijn mijn vrouw en ik begonnen. Marie Anne kende wel iets van groenten kweken.

Twee jaar later kreeg een andere buurman een herseninfarct. Hij bewerkte het achterland van vier huizen en zijn vrouw Nicole zat met haar handen in het haar: ‘Wat moetekik met dienen hof doen?’ vroeg ze me. Ik heb haar toen voorgesteld om heel die hof te onderhouden en sindsdien zijn mijn vrouw en ik daar aan het hovenieren. Ik doe vooral het wat grovere werk, alles klaarleggen en zo, tomaten en bloemen zaaien, alles opkweken, maar niet spitten… Van een kleine hobby is dat nu onze passie geworden, waar wel heel wat tijd in kruipt.’

‘Ha, je vrouw… Laten we het over haar eens hebben. Ik wil niet indiscreet zijn, en je moet niet alles vertellen, maar doe je behalve tuinieren nóg dingen samen met haar? Ik bedoel vooral wat betreft je schrijf- en opzoekwerk?’

‘Het enige wat mijn vrouw doet is mijn teksten nalezen, ze is nogal spelling-gevoelig.

Euh… En als je nu vraagt wat ik het liefst doe in de week, he…’

Ik verwacht me aan een te censureren bekentenis i.v.m. zijn huwelijk, maar nee hoor… Er verschijnt een grote glimlach op Mark zijn gezicht en hij zegt:

‘Kaarten! Natuurlijk heb ik vroeger in ’t café van mijn ma veel gekaart, bieden en jassen, maar in de jaren ’80 heb ik leren kleurenwhisten, een wijs spel dat ik jaren gedaan heb, tot ons kaartersbendeke uit elkaar gevallen is. Een jaar of acht geleden kwam ik iemand tegen die me zei: ‘Ik zou graag beginnen kleurenwhisten!’ ’t Is goed!’ zei ik, ‘Ik heb al ne maat, nu gij nog!’
En nu is het zo dat we met drie vaste kaarters zijn – Jacques Brusselmans, Hugo Coene en ik – en dan zijn er aantal reservisten die niet iedere week kunnen. We maken een planning, en iedere dinsdagavond kaarten wij, 52 spellekes. Het verlies wordt opgeschreven en elk jaar heeft ‘Pas Troel’, want zo heet ons clubke, zijn Cecilia. En de laatste jaren steken we onze voeten onder tafel in het beste restaurant van Zele… Weet ge waar dat is?’

Ik doe een paar gokjes, maar geef blijkbaar het juiste antwoord niet…

‘De meeste Zelenaars kennen dat niet: ‘De Vischgraat’. In den Hoek. Verschrikkelijk lekker. Het is een uit de hand gelopen hobby van Paul & Lieve Van Avermaet. Die koken heel graag, en ze zijn begonnen met een soort ‘table d’hôtes’ – één grote tafel waar ge met een man of tien twaalf aan zit. En daar vieren wij onze jaarlijkse Cecilia…’

‘En nu gaan we toch eens over het gezinsleven praten…’

‘Tot mijn 49 jaar ben ik vrijgezel gebleven, en dan… Een aantal dingen in mijn leven zijn er gewoon door het toeval gekomen: als ik met Luk De Waele niet was gaan wandelen, dan was Mensen van bij ons er toen niet gekomen in de Gazet Van Zele, en was er genoeg volk geweest voor die cursus fotografie, dan was ik misschien nooit begonnen met die website voor Mensen van bij ons en had ik nooit een boek gepubliceerd.

En ’t zelfde met mijn vrouw… Marie Anne Robberecht, die ik al kende als ouder op school, moest een eindwerk maken voor haar opleiding – ze geeft les in het buitengewoon secundair onderwijs – en ze vroeg wat hulp aan mij… En ja, dan is de rest erbij gekomen. Op 2 juli 2009 is ze hier bij mij ingetrokken, samen met haar twee kinderen: Leonie was toen tien en Lode vijftien. Voor iemand die bijna een halve eeuw vrijgezel was gebleven was dat niet simpel, maar dat beterde met de jaren. En in 2012 zijn we getrouwd, zonder al te veel tralala.

En de rest van de familie?

In 1993 kocht ik mijn huis op de Dendermondebaan en een jaar later is ons ma bij mij ingetrokken toen ze stopte met ’t Klein Gemeentehuis. Ze heeft nog 13 jaar bij mij gewoond tot ze in januari 2007 plots overleed. Mijn zus Marita woont in Burcht en af en toe zie ik haar nog, maar zij is heel anders dan ik, eigenlijk hebben we niet zo veel gemeen.

Mijn vader, da’s een verhaal apart… Zolang ik in Antwerpen woonde ging ik wekelijks bij hem langs, maar de vrouw die bij hem woonde, zag liever mijn hielen dan mijn tippen. Als we verhuisd zijn naar de Donk ging ik daar af en toe nog eens naartoe, maar als je ergens voelt dat je niet welkom bent… Ik heb er dan een punt achter gezet en 36 jaar lang heb ik mijn pa niet gezien, behalve op een begrafenis in de familie. Toen zijn bijzit, als ik haar zo mag noemen, gestorven was, dan is het contact een klein beetje hersteld, maar van harte was dat niet. Ik heb zijn laatste jaren wel voor hem gezorgd en elke week ging ik op bezoek in het WZC, maar warm is onze relatie nooit geworden. Da’s jammer, maar aan mij zal het niet gelegen hebben…’

Een steelse blik op het blad vóór hem toont me dat nog niet alles is aangevinkt. Dus:
‘Is er nog iets waar we het nog niet over gehad hebben?’

‘Awel ja, er staan hier nog een paar puntjes waar ik iets wil over zeggen… In ’87, in ’t begin van de grote vakantie wist ik niet waar ik naartoe moest. Toen las ik ‘toevallig’, daar gaan we weer, een advertentie in de krant: ‘Werken bij Oostenrijkse bergboeren’. Vanuit mijn genen – mijn ouders kwamen, zoals ge weet, allebei uit een boerenfamilie – heb ik altijd zo wat voorliefde gehad voor het boerenleven en Oostenrijk, dat leek mij het einde! Ik ben terechtgekomen in Ternberg, bij een koppel dat ongeveer even oud was als ik. Van ’87 tot ’95 ben ik daar ieder jaar geweest, voor een week of drie. Dat was daar gewoonweg zalig!

En in 2005 ben ik weer teruggegaan, voor heel de grote vakantie nu. En dat heb ik drie jaar lang gedaan, ik kwam pas terug vlak voor het schooljaar begon. Dat was daar eigenlijk mijn tweede thuis. Werken op de Almenweiden, de stallen uitmesten, helpen bij hooien en oogsten en in de namiddag ontspanning in het dorpje: gaan zwemmen, wandelen, of lezen, want lezen is ook een van mijn passies. Op de duur… als je langere tijd in een Duitstalig gebied bent… op de duur begon ik te dénken in het Duits en dat gaf een heel raar gevoel…

Toen ik getrouwd was, en Leonie nog klein, hebben we dat nog een drietal jaar gedaan, vakantie bij den boer, maar als ze wat groter werd, werd dat moeilijker. En daarbij, als er twee dingen zijn die niet samengaan: dat is een grote moestuin en op reis gaan… Die boerenliefde heb ik van mijn ouders – net als de liefde voor dieren. Ik wou ooit paardenmeester worden, maar chemie en natuurkunde waren niet mijn lievelingsvakken en dus is dat ‘paard’ eraf gevallen…

En ik heb nog niks verteld over kalligrafie. Mijn geschrift is altijd erbarmelijk geweest. Ik denk echt dat ik in het eerste studiejaar zuster Carla grijze haren bezorgd heb, dat waren echt hanenpoten. Ook toen ik afstudeerde als onderwijzer was mijn schrift nog niet wat het moest zijn. Ik was altijd stikjaloers op mensen die mooi konden schrijven en kalligrafie, dat vond ik echt de max. In 1988 kreeg ik – weer toevallig – een advertentie onder ogen van een cursus kalligrafie in Beveren. Ik heb me toen onmiddellijk ingeschreven en eerlijk gezegd, het heeft me bloed zweet en tranen gekost om dat onder de knie te krijgen, maar de aanhouder wint nu eenmaal. Ik was zo gefascineerd erdoor, dat ik nu wel mooi kan schrijven. Ik heb mijn kunde toen doorgegeven aan heel wat Zelenaars en ook in mijn zesde klas leerde ik mijn kinderen het aan tijdens de middagpauze. Sommigen maakten er zelfs hun kaartje mee voor hun communie. Die kalligrafie staat nu op een laag pitje omdat ik met de computer grafisch ook mooie dingen kan ontwerpen.

‘Mag ik nog een laatste vraag stellen? Wat doen die 64 jaar met jou?’

‘Van de leeftijd lig ik niet wakker. Het ergste vond ik 30 worden, afscheid nemen van je jeugd. Maar nu… Natuurlijk, ge weet dat ge opschuift en dat een aantal dingen die vroeger heel vlotjes gingen nu wat minder vlot gaan…Het plezante is dat mijn dagen nog altijd meer dan gevuld zijn, ik heb alle dagen tijd tekort, er zijn nog altijd plannen, dingen die ik wil doen. En als je dan merkt dat de mensen waarderen wat je doet, dat je boek goed verkoopt…

Trouwens, de mooiste omschrijving over leven die ik ooit gelezen heb is

‘Leven bestaat uit drie dingen:

iemand om van te houden,

iets om handen hebben

en iets hebben om naar uit te kijken.

En dat klopt nog altijd voor mij.’

Ondertussen hebben we het twaalf uur horen slaan. ‘Een aperitiefke na al die koffie?’ vraagt Mark. Ba ja, maar dan liefst niet alcoholisch want met dat warm weer…! En dan krijg ik van Mark een lekkere appelsap, zelf geperst van de appels uit zijn boomgaard. Die boerenstiel zit inderdaad nog in zijn genen…

Ik bedenk me dat het een hele klus zal worden om van ons gesprek van zowat drie uur een tekst te maken die het waardig is om naast al die mooie teksten van Mark zelf te staan.
Er is alleszins stof genoeg!

Ik krijg nog een rondleiding door de indrukwekkende, verzorgde en rijkelijke moestuin die Mark samen met zijn Marie Anne beheert, bewonder de boomgaard, de bloemen, de groenten, de kippen, de tomatenserres… en mag naar huis rijden met een zak verse boontjes – eigen kweek!

Bedankt voor het fijne gesprek, Mark! In de top tien van ‘Mensen van bij Ons’ mag jij wat mij betreft gerust ergens bovenaan staan!

Frank Van Mossevelde

 

Lees meer over Mark De Block:klik hier.