Raadsels van het Vlaamsche Volk - Amaat Joos
In 1888 verscheen het boek 'Raadsels van het Vlaamsche Volk' van E.H. Amaat Joos. Het is een verzameling van 515 raadsels, een selectie uit de 3500 raadsels die hem werden bezorgd, vooral door onderwijzers en normalisten uit het Land van Waas, Meetjesland, omstreken van Dendermonde, Aalst, Gent, Oudenaarde, Geraardsbergen, provincie Antwerpen, Brabant, West-Vlaanderen en Limburg. (De lijst van medewerkers staan in het boek.)
Amaat Joos beschrijft uitvoerig het doel van deze verzameling raadsels. Kort samengevat: de familiegeest bevorderen.
Hij schrijft hierover: "Familiegeest, zoete begeerte der huisgenooten om samen te zijn, edele drift om onder 't ouderlijk dak te verblijven en daar, daar alleen het geluk te vinden en te delen, - o familiegeest! wat zijt gij schoon, wat zijt gij machtig!.. En welken naam, u weerdig, zal ik u geven?.. Ik heet u vriendelijken bode, liefderijken engel, sterke mogendheid, zijden band, onbezweken verschansingsmuur."
... "Het avondeten is gedaan, de tafel is afgediend. Vader steekt zijn pijpken aan en zet zich in den hoek van de schouw, in zijnen hoek, op zijnen stoel. Het en duurt niet lang of vijf, zes monden te gelijk vragen en hervragen:
- Een vertelsel vader! toe! vader, een schoon!..
En morgen zal 't zijn:
- Vader, een raadselken! een raadselken, vaderkenlief!
- Waarom doet de haan zijne oogen toe als hij kraait?
Ze peinzen, peinzen nog, maar... zij kunnen het antwoord niet vinden.
- Dan zal ik het u zeggen: omdat hij zijn liedeken vanbuiten kent.
En nu allen aan 't lachen dat ze schokken!
Bij zulke vermaken schijnen de lange winteravonden te kort en luidt de nachtklok altijd te vroeg.
In zijn boek duidt Joos bij ieder raadsel de streek aan van waar het hem werd gezonden.
Raadsels die te sterk materialistisch zijn, bargoensche uitdrukkingen bevatten of door de boosheid tot valstrik voor de eenvoudigheid misbruikt worden, heeft Joos niet willen overnemen.
Hieronder enkele raadsels uit het Land van Waas.
Raadsel 197
Ik ken een huisken wit en net
Maar zonder deur of raam;
Daar woont eene gele juffer in
En Doortje is heur naam.
*
Raadsel 78
Mie maai mok
Met haren witten rok,
Hoe langer dat zij staat,
Hoe meer dat zij vergaat.
*
Raadsel 46
Ik ben klein, en goed of slecht,
Somtijds oorzaak van gevecht;
Zonder mij kunt ge wel gaan,
Maar niet klappen op de baan.
*
Raadsel 233
Het heeft eene fijne en zachte huid,
Maar, als ge trekt zijne kleeren uit
En het door u besneden wordt,
Zijt zeker dat gij tranen stort.
-
Antwoorden in volgende nieuwsbrief.