Paul Van Dam

p vandamzw
Paul Van Dam werd geboren op 19 mei 1946 te Beveren. In 1966 behaalde hij het diploma van onderwijzer aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. Hij zette er zijn studies verder en werd in 1968 regent Nederlands-Engels. Hij werd onmiddellijk leraar Nederlands en Geschiedenis aan de Bisschoppelijke Normaalschool, later gaf hij Nederlands en Engels. Na de fusie van het Sint-Franciscuscollege met het Sint-Jozef Klein Seminarie in 1992 maakte Paul Van Dam ook de overstap naar het Sint-Jozef Klein Seminarie.

Hij ging met pensioen na het schooljaar 2008-2009. 

Ter gelegenheid van zijn pensionering schreef Herman Schack, oud-leerling en collega van Paul, een artikel over de onderwijsloopbaan van Paul Van Dam in het tijdschrift 'Ic Hou' van het Sint-Jozef Klein Seminarie.

Paul Van Dam met pensioen

Bezield en acrobatisch lesgever in hart en ziel

Tot 1968 bestonden er tenminste nog zekerheden. Als je je toen als (nog) kleine(re) snotter inschreef in de eerste moderne in de Kasteelstraat wist je dat je Nederlands, muziek en geschiedenis van Pol(ydoor) Verstraete ging krijgen, Frans van Robert Mossu, wiskunde van Leo Geerinck, tekenen van Boudewijn D’hondt en wetenschappen van Jozef De Cock.

Mei ’68 heeft voor velen een historische betekenis. Maar voor mij een didactische betekenis: in die maand moet Paul Van Dam zijn ‘examenlessen’ gegeven hebben. Nederlands, Engels en Duits. Zo ging dat in die tijd. Voor je examenpunten ‘lesgeven’ werd je beoordeeld op één enkele les. Erop of eronder. Only the strong survive. Een kleine aarzeling tijdens de les en docent Goedemé begon al te  schrijven. En als je hem zag schrijven wist je dat het niet deugde, dat de les op zijn minst gezegd ‘niet vet’ was. Bij Pol (wie heeft hem ooit in godsnaam ‘Paul’ genoemd?) zal hij niet geschreven hebben. Pol was toen een jonge belofte die van toenmalig, streng directeur Stuyts een kans kreeg in de oefenschool. En in september mocht hij bijgevolg samen met mij aan een nieuw hoofdstuk in het leven beginnen. Hij aan het bord, ik in het bankje. Tien jaar verschil.

 Levende geschiedenis

Want ja, dat jaar werd de geschiedenis in het eerste jaar niet meer exclusief door Pol Verstraete gegeven, maar door een voor ons nobele onbekende lange, smalle jongeman. Waar andere jonge leerkrachten in hun eerste jaren als lesboer wel eens snel het voorwerp van pesterijen, zelfs door de allerjongsten, zijn was dat met Pol Van Dam geenszins het geval. Zijn geschiedenislessen waren dan ook ongemeen boeiend. Het was nog de tijd van de ‘dubbele cyclus’ in de lessen geschiedenis. In  het eerste jaar ‘zag’ men de  Middeleeuwen. Met Pol  ‘beleefden’ we de Middeleeuwen. Nooit waren de ‘vadsige koningen’ vadsiger dan tijdens de lessen van Pol, nooit werden veldslagen (elke les gingen we minstens voor één – achteraf gezien twijfelachtig historische juist) bloediger uitgevochten dan op de tweede verdieping in de Kasteelstraat. Nooit en nergens schitterden de duizenden gulden sporen meer in de modder van de Groeningebeek. Nooit werd Karel de Stoute gruwelijker opgepeuzeld door de wolven dan tijdens de lessen van Pol. Was het  overdreven? Ik heb er alvast een levenslange historiefilie aan overgehouden. Laat  ze nu maar in vaklokalen beamers en 3D-dvd’s nodig hebben om de jeugd toch een  beetje te interesseren voor de geschiedenis, wij hadden genoeg aan de vertelkunst van Pol Van Dam. Verhalen om duimen en vingers van af te likken. En dat voor een vak waarvoor hij nota bene niet eens lesbevoegdheid had. Maar het was nu eenmaal 1968, en Van Dam maakte kennelijk deel uit van de grootste naoorlogse revolutie.

Nederlands pur sang

Mijn tweede jaar was Van  Dam-loos. Maar in het derde jaar ‘hadden’ we hem opnieuw. Dit keer voor Nederlands. Zijn lesstijl was duidelijk geëvolueerd. Spraakkunst was toen nog hot en het derde jaar was het jaar van de zinsontleding. Toen zelfs nog met ‘de periode’ erbij:  zinnen van een half bord vol die allemaal wel op een of andere manier verband hadden met elkaar.

Tegenwoordig moet je al oppassen dat de helft van de klas niet in slaap valt als je nog maar het onderwerp ‘spraakkunst’ vermeldt. Bij ons niet.

Van Dam had in die twee jaar leservaring al zijn eigen didactiek ontwikkeld om een saaie les te kruiden, pittig te maken. Zo kon hij plots in een onbedaarlijke hoestbui uitbarsten. Of moest door het vele schrijven op het bord (in zijn  typisch niet meteen fraaiste Van Dam-bordschrift) zijn handen gaan wassen. Liefst dan in het gore water dat al weken in de emmer stond, grijs van het krijtstof, om vervolgens ‘en passant’ zijn handen uitgebreid te gaan droogwrijven aan de gordijnen. Zonder één spier te vertrekken. Of het de meest normale zaak van de wereld was. Lachen geblazen dus. En even uit de saaiheid van de lessen grammatica ontsnappen om daarna met onverdroten ijver verder te gaan ontleden. Want kennen moest je ’t wel bij Van Dam. Leskrijgen van hem was een feest, maar punten op het examen moest je zelf verdienen. Want hij kende zijn vak. Met onderscheiding afgestudeerd als onderwijzer (daarbij nipt geklopt door ene Herman Brys) maar als regent met grote onderscheiding over de meet.

Engels mét ‘een Van Dammeken’

Na het derde jaar verloor ik Pol wat uit het oog. Toch hoorde ik nog legendarische adembenemende verhalen via mijn jongste broer die het voorrecht heeft gehad van Pol Engels te krijgen. In die taal voelde je je pas in je sas! De  massa’s teksten en grammar die je de leerlingen gaf werden aangenaam afgewisseld door evenwichtskunsten van Van Dam. Enkele van de Van Dam-specials: vanuit stilstand met beide voeten tegelijk op een bank springen (waar is trouwens die foto naartoe die jarenlang in de kleedruimte van de turnzaal heeft gehangen en waar je als jonge olympische god aan de baar met gelijke liggers het beste van jezelf aan het geven bent?) of even een handstand doen en ondertussen het verschil in gebruik van simple past en present perfect uitleggen. Je voelde het als geen ander aan wanneer de aandacht tijdens een les verslapte en dan werd het vaak (niet  tè, je wist je stunten perfect te doseren) tijd om ‘een Van Dammeken’ te doen.

Wijze raad

Toen ik in het regentaat zat, gaf je enkele demonstratielessen Engels. Jij mocht dat. Als enige had je toestemming gekregen van de strenge Guido Colpaert om jonge studenten te laten zien hoe het moet. Uiteraard waren je lessen onvervalste pareltjes. En uiteraard bleven tijdens die lessen je ‘Van  Dammekes’ beperkt. Je weet maar al te goed wanneer iets wel of niet kan.

En in het tweede jaar van het regentaat moesten we bij jou oefenlessen gaan geven. Toen maakte ik kennis met de èchte Van Dam: hij die wars is van elke vorm van  dikdoenerij. Sommigen veroordeelden eerder dan een les te beoordelen. Anderen vonden hun eigen pedagogie zo goed dat ze verwachtten dat de studenten een kopie van hun lessen gaven. Van Dam niet. Niks veroordeling. Vaak slechts één tip. Maar dan wel één die kon tellen, waar je wat aan had en die inderdaad je volgende lessen beter maakte.

“Als je ’t niet graag doet, ga je toch geen jaren lesgeven en als je ’t wel graag doet, ga je in de loop van de jaren de juiste toon vinden die de leerlingen appreciëren. Maar blijf vooral jezelf, kopieer niemand.” Dat gaf je als wijze raad mee. Veel  korter dan de boeken pedagogie die we moesten slikken, maar niet min of meer dan de essentie van het beroep van lesboer.

Een warm hart voor kinderen

In 1977 mocht ik beginnen in de lagere cyclus van de Kasteelstraat. Werden we zowaar collega’s! Zeven uur tweede taal in het eerste jaar, zes in het tweede en vijf in het derde. Niet alleen Frans, maar ook Engels als tweede taal. Een ‘proeftuin’ zouden ze dat nu noemen. Vroeger noemden ze dat simpelweg een probeersel. Jij gaf Engels in één, twee en drie. Engels  tweede taal werd door hooguit een vijftiental leerlingen gevolgd. En enkele jaren later door nog minder. Drie jaar na mekaar Van Dam. Een feest. Uit mijn eerste lesjaar herinner ik me vooral Jörgen Baetens, strapatzer eerste  klas. Fuifnummer al op zijn twaalf jaar. Jouw favoriete pupil. Je  hebt hem nog vastgebonden op zijn stoel, zelfs nog in de kast gestoken. Want  als  je jonge gastjes zoveel uren per week in de klas hebt, ken je die wel en weet je perfect hoever je met sommigen kan gaan. Jörgen groeide volgens ons op voor galg en rad. “Wacht maar,” zei Van Dam, “van da manneken horen we nog.”  Inderdaad. Terwijl ik mijn veloken ’s morgens in de parking van de leraars stal, doorkruist commander Baetens het Amerikaanse luchtruim met een of ander transportvliegtuig. De uitspraak over deze  leerling tekent Van Dam ten voeten uit. Nooit veroordelen. Een niet bijster verstandige leerling? “Ge zult nog blij zijn als hij binnen een paar jaren de gootsteen komt repareren. En dan zult ge hem met plezier een gepeperde rekening betalen. Die kinderen vinden immers altijd hun weg wel.” Die uitspraak schetst je geloof in de jeugd. Geen gezaag dat het vroeger allemaal zoveel beter was, dat ‘de  jeugd van sinneworrig’ voor niets meer deugt. Neen, niet veel woorden aan verspillen, maar als wij goed lesgeven en hen veel kansen geven, komt alles wel in orde.

 Volleyballer, acteur, straffe gast,...lieve pa

Ondertussen was je getrouwd met een schoon madam. Marjan Thoen. En had je twee schone kinderen: Lieve en Bert. En bracht je je vrije tijd op het volleybalveld door. Eerst als speler, later als trainer...  van een damesploeg. Jaja, je had zo je charmes bij de andere soort. Voor hen kon je uiterst charmant zijn bij de  boterhammen bij de lunch. Om plots van rol te veranderen. Je at je korsten niet op en gooide ze dan maar in je lunchbox met de woorden “Dat Marjan ze zelf maar opfret, dien  brol”. Ik heb er veel raar zien kijken. Tot zelfs op de trein toen ze ontdekten dat aan de drie boterkoeken – waarnaar ze zo lang hadden uitgekeken en die ze zo hadden gekoesterd in hun vakje – telkens een grote hap ontbrak. En toen de leraars toneel gingen spelen onder de deskundige leiding van Guido Goedemé,  stond je uiteraard op de eerste rij. Samen met ‘de bijnde van  Beveren’:  Peter Lambers,  Erwin De Ridder en Freddy Van Hove. Er werd gerepeteerd, nagerepeteerd, nabesproken en tenslotte nog iets gedronken. Iets? Pale-Ale was indertijd je favoriet, ondertussen ben je overgeschakeld op Westmalle heb ik me uit goeie bron laten vertellen. Maar ’s avonds grote Pol was ’s anderendaags geen zatte bol. Even enthousiast als altijd. En desnoods nog wat meer op de banken lopen, al  was het maar om wakker te  lijven. En als het al eens wat minder was, kwam dat door de problemen met de luchtwegen. Heb je jarenlang van afgezien, bij de beesten af. En toch nooit meer dan een paar dagen afwezig. Ik mocht lesgeven aan Bert, je zoon die je steevast ‘onzen  Bèr’ noemde. Bert was pienter, zeer verstandig, overijverig en superbeleefd. Was dat de zoon van Van Dam? Ja, want kinderen heb je heel je leven en leerlingen maar even. Met kinderen kan je je dus  niet te veel uitspattingen permitteren. Je moet je kinderen graag zien, maar je mag het ze niet laten merken. Leerlingen wel. Dat was ook jouw pedagogie.

Dé overstap

En je kwam naar ’t College. ’t Was wennen voor ons allemaal, maar voor jou in ’t bijzonder. Bij de fusie ging je tenslotte ook al naar de vijftig. Toch was je je oude  streken niet verleerd. Want onze jongsten kwam enkele jaren geleden vertellen dat ze tijdens het examen surveillantie hadden gehad van een mijnheer (nog steeds met ‘col en plastrong’) die met zijn handen in het aquarium met de goudvissen had zitten spelen. Wie is da, pa?Ga nu maar, Pol, de tijd is gekomen om afscheid te nemen van het onderwijs en te beginnen aan een nieuw hoofdstuk in je leven samen met Marjan. Met  natuurwandelingen. Met Jozef De Cock. Of een  kaartje leggen met ‘gevaarlijk volk om mee te blijven plakken’ als Luc Cortebeek, Hugo De Hauwere en Paul De Smet. Of je eens goed laten masseren bij André Schepens. En natuurlijk tijd hebben voor je  kleinkinderen, want zo nen bompa zullen er niet veel hebben.

Herman Schack

(Bron: Ic hou – juni 2009)