Dirk Hennebel

Dirk Hennebel is geboren op 11.03.1954 in Ieper.

Hij behaalde het diploma van licentiaat Germaanse filologie aan de Universiteit Gent.

In 1976 werd hij leraar Nederlands en Engels aan de middelbare oefenschool van de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas.

Tijdens het schooljaar 1992-93 ging hij over naar het Sint-Jozef-Klein Seminarie te Sint-Niklaas.

Hij ging met pensioen op 01.09.2014.

Bij zijn persionering in 2014 

Dirkdilemma's

De overlevering wil dat Dirk Hennebel de eerste seconden van de eerste les Nederlands in het vijfde jaar zijn leerlingen meteen confronteert met een stukje naamkunde: “Mijn naam is Dirk Hennebel. Dirk komt van ‘Diederik’ en dat betekent zoveel als ‘heerser over het volk.’” De verklaring van zijn familienaam is nog prozaïscher: “Mooi en meedogenloos.” De eerste les Engels bekent Dirk steevast aan anglofilie te lijden, een enge aandoening waarbij de patiënt een bijna ziekelijke hang vertoont naar all things English. Als kennismaking en toonzetting kan dat tellen. Per 1 september 2014 zullen deze woorden echter niet meer weerklinken. Dirk gaat immers met pensioen.
Bij wijze van afscheid legden wij hem enkele dilemma’s voor en turfden de scores: The league of an extraordinary gentleman. Want every inch a gentleman, dat is Dirk onmiskenbaar: minzaam, een tikje gereserveerd, geen tafelspringer of barrikadenbestormer. Maar eens hij ergens zijn tanden in zet, gaat hij all the way, waarvan akte tijdens het afnemen van dit afscheidsinterview.
Reeks – Vak 3-1
Op het eerste gezicht lijkt dat misschien een moeilijke keuze, maar eigenlijk is dat niet het geval. Beide functies bevatten uitdagingen en verantwoordelijkheden, maar toch heb je als reeksverantwoordelijke veel meer vrijheid dan als vakverantwoordelijke. Dit wil niet zeggen dat je je taak niet naar behoren moet uitvoeren, maar er rust minder druk op je schouders. Je handelt vooral naar eigen inzichten en hebt niet steeds te maken met leerplannen die veranderen, concurrerende handboeken of een doorlichting die boven je hoofd hangt. Dat brengt toch steeds weer een flinke papierwinkel met zich mee. Een beetje druk is gezond, maar ik ben toch iemand die pas volledig tot bloei komt als hij ergens volledig in kan opgaan en zonder dat al te veel op voorhand is vastgelegd wat het resultaat moet worden.
Nederlands – Engels 1-2
De band met het Engels is veel inniger. Mijn moeder is geboren in Detroit: haar familie was vanuit West-Vlaanderen uitgeweken naar de Verenigde Staten om daar haar geluk te gaan beproeven. Een deel van de familie keerde terug, maar enkele ooms en tantes settelden zich in de VS en Canada. Op gezette tijden kwamen ze op familiebezoek naar België. Mijn neven en nichten waren daar geboren en getogen en spraken enkel Engels, zodat we op die manier een mondje Engels leerden spreken.
Op de humaniora blonk ik niet meteen uit in wiskunde en wetenschappen. Enkel bij algebra kon ik nog een beetje mee, omdat dat iets met letters was. Ik was niet slecht in Engels en zoals dat vaak gaat, was het een bevlogen leerkracht die mijn belangstelling voor deze taal wekte.
Ook mijn herkomst speelt in mijn voorliefde voor Engels een belangrijke rol. Ik ben afkomstig uit Ieper en daar is Engels nooit ver weg: er is een Anglicaanse kerk, een Engelse pub en club. Bovendien waren goede vrienden van mijn ouders nauw betrokken bij het beheer van de Commonwealth War Graves.
Toen ik aan de universiteit Germaanse ging studeren, opteerde ik voor een major Engels, gecombineerd met een minor Nederlandse literatuur. De figuur die het heilig vuur voor literatuur definitief aangewakkerd heeft, is de legendarische professor Willem Schrickx. In een eigenaardig soort Antwerps Engels wijdde hij ons in in de geheimen van Shakespeare.
Ook nu nog grijp ik vaker terug naar Engelse literatuur dan naar Nederlandstalige. Vooral Ian McEwan (met Atonement als absolute uitschieter) en Iris Murdoch kan ik zeer appreciëren.
Vierdes – Vijfdes 0-1
Ik ben in de Kasteelstaat begonnen in de vierdes. Dat was niet onlogisch, omdat oudere collega’s toch vaak voor de oudere jaren opteerden. Gaandeweg kwam ik ook in de vijfdes en ik heb sporadisch zelfs wel eens in een zesde jaar les gegeven. Ik deed dat eigenlijk zeer graag die vierdes, maar op een bepaald moment ben ik in het vijfde jaar terechtgekomen en gebleven.
Je zou zeggen dat ik qua interesse meer voeling heb met de leerstof van het zesde, waar voor Nederlands vooral op theater gefocust wordt. Maar laat ik het zo zeggen: je moet niet altijd over je hobby lesgeven. In het vijfde jaar gaat veel aandacht naar poëzie. Ik heb wat moeten zoeken naar de beste manier om dat aan te brengen, maar ik doe dat nu wel zeer graag. Het geheim zit in de keuze van de gedichten. Als je de goede teksten kiest, krijg je zeer veel respons van leerlingen. Je moet niet meteen met een Dirk Van Bastelaere komen aanzetten.
Elk jaar laat ik de leerlingen een eigen dichtbundel samenstellen, waarbij ze zelf gedichten selecteren uit een lijst van 50-60 bekende schrijvers. Heel vaak vragen ze dan of ze daar ook eigen teksten tussen mogen stoppen. Ze groeien daar echt in. Die verandering is dé charme bij uitstek van de vijfdes. De leerlingen komen binnen als grote kinderen en verlaten je als jongemannen of jongedames. Dat is geweldig.
Les geven – Toneel spelen 2-1
Tijdens het afscheid van de vakgroepen Engels en Nederlands vorige week drong het echt tot me door dat theater als een rode draad door mijn leven loopt. Toen ik zelf nog in de humaniora zat, in Ieper, kwam ik in contact met het amateurtheater. Ik kwam terecht bij de jeugdafdeling van Het Theatercentrum, waar we jaarlijks 3 à 4 producties voor kinderen op het getouw zetten. Zo speelde ik er de slaaf van Aladdin en de prins die Sneeuwwitje wakker kuste.
Tijdens mijn studententijd in Gent verdween theater naar de achtergrond, maar toen ik in de Kasteelstraat aan de slag kon, kreeg ik opnieuw de kans om te spelen. Om de paar jaar voerden we met enkele collega’s onder auspiciën van collega Guido Goedemé een toneelstuk op. We speelden slechts twee keer, maar we beleefden enorm veel plezier aan de voorbereidingen. Door samen toneel te spelen, werd de band tussen collega’s ongelooflijk versterkt. Daar zijn echt vriendengroepen ontstaan.
Toen ik op het College terechtkwam, sprak Erik Bielen me tijdens een examentoezicht aan en vroeg me of ik geen zin had om mee te spelen in het schooltoneel. Het leek mij een ideale manier om mij op deze nieuwe school te integreren. Bovendien kreeg ik de kans om met een professionele regisseur te werken. De producties waren ook grootschaliger dan op de Kasteelstraat destijds. Daarnaast speelden op het College behalve leerkrachten ook leerlingen mee. Voor leerlingen betekent zo’n schooltoneel meer nog dan voor leerkrachten een unieke ervaring: ze leren omgaan met teksten, zien onvermoede talenten aangeboord worden…
Gaandeweg kreeg ik de kans om steeds grotere rollen te spelen, met als hoogtepunt de hoofdrol in Geschiedenis van een paard. Maandenlang heb ik geheel in de traditie van Stanislavski de paarden achter ons huis geobserveerd om paard onder de paarden te leren zijn. Om pas de week voor de première – tot grote schrik van de regisseur – de juiste manier te vinden om me als paard over de scène te bewegen.
Toen we in 1995 de musical Anatevka opvoerden, nam ik eenmalig de rol van regieassistent op mij. Door de omvang van die productie betekende dat echt een extra voltijdse job naast mijn werk als leerkracht. Ik deed dit omdat ik aan de ene kant onvoldoende kon zingen, maar vooral omdat ik gefascineerd ben door wat er zich achter de schermen van het theater afspeelt. Op die manier kreeg ik een uitgelezen kans om van op de eerste rij een voorstelling te zien ontstaan.
Het is in de les moeilijker om leerlingen voor theater warm te maken dan voor poëzie of romans. Je kan wel honderduit over een voorstelling praten, maar je mist toch het live element. Doorheen de jaren zijn er een aantal initiatieven gegroeid waarmee we leerlingen in contact brachten met theater. In het vierde jaar was er de theaterinitiatie door acteur-regisseur Gabriël ‘Gabber’ van Landeghem, in feite een uitvloeisel van het schooltoneel, tussen pot en pint ontstaan.
Een ander initiatief waar ik veel genoegen aan beleefd heb, is theater voor vrijwilligers. Het opzet was om de omstandigheden te creëren waarin leerlingen naar theater gaan en in contact komen met mensen die de theaterwereld van binnenuit kennen. De grote interesse voor dit initiatief doet mij telkens plezier. Theatermakers als Bruno Vanden Broecke of Simon De Vos komen graag uitleg geven. Zelf ben ik ook een fanatiek theaterkijker, soms tot 50 voorstellingen op één jaar. Als ik een fantastische productie zie, gebeurt het dat ik drie keer opnieuw ga kijken, tot groot onbegrip van mijn vrouw. Je ziet telkens andere dingen, geen twee voorstellingen zijn hetzelfde. Ik ben verslingerd aan het ritueel dat theater is: wanneer het toneellicht aangaat, gaat een nieuwe wereld open.
Het is nooit mijn ambitie geweest om zelf professioneel acteur te worden, wel om met professionelen samen te werken om het theater van binnenuit beter te leren kennen.
Dat ik leerkracht zou worden, lag trouwens in de lijn van de verwachtingen. Met een diploma Germaanse kon je twee richtingen uit: het onderwijs of de journalistiek. Ik heb wel nog een jaartje pers- en communicatiewetenschappen gevolgd, maar dat heb ik wegens tijdsgebrek niet afgewerkt. Via mijn vrouw, die uit een echte onderwijsfamilie stamt, ben ik op de Normaalschool beland. Ik voelde me er onmiddellijk op mijn gemak en heb er een aantal zeer goede jaren beleefd.
Door projecten als Het schot van Sarajevo en het Landjuweel realiseer je trouwens nog een andere doeltaak van een leerkracht: talenten activeren en onvermoede talenten naar boven halen. Deze initiatieven hebben een belangrijke vormende waarde: leerlingen die tijdens de les eerder teruggetrokken zijn, spelen hier plots een prominente rol. Elk jaar zijn er leerlingen die openbloeien en mogelijkheden ontdekken waar ze voorheen geen benul hadden.
Oost-Vlaanderen – West-Vlaanderen 3-2
Alles bij elkaar genomen, moet ik zeggen dat de balans duidelijk overhelt naar Oost-Vlaanderen. Ik heb mijn vrouw, Trui, ontmoet in Gent tijdens mijn studentenjaren. Zij was van Sint-Niklaas en ik kwam uit de Westhoek, dus hadden we als ambitie om ergens tussenin te gaan wonen. Niet helemaal gelukt dus.
Ieper is eigenlijk wel heel perifeer gelegen. Ik zou daar niet geworden zijn wie ik nu ben. Veel naar theater gaan zou er niet bij geweest zijn. In mijn jonge tijd was het culture leven zo pover dat we zelf maar de muziekavonden organiseerden. Nu is het uiteraard wel wat beter, maar het is nog altijd niet te vergelijken met Sint-Niklaas, waar om te beginnen zelf al een schouwburg is, en je bovendien in drie kwartier zowel in Gent, Antwerpen als Brussel kan geraken.
In principe ben ik niet lang genoeg in West-Vlaanderen gebleven om het echt heel hard te missen. Vanaf mijn zeventiende zat ik al op kot en ik ben er daarna nooit meer terug geweest voor een langere periode. Ik heb wel vrienden overgehouden uit mijn jeugd, maar ook die zijn uitgezwermd.
Als er één vlak is waarop West-Vlaanderen toch aan het langste eind trekt, dan is het wel de taal. De Oost-Vlaamse dialecten vind ik maar niets, met uitzondering van het Gents. Toch moet ik bekennen dat ik dat echte dialect wel verleerd ben. Zelfs met mijn zus die nog altijd in de Westhoek woont, praat ik nu tussentaal. Dat vind ik wel een beetje jammer, maar het is niet anders.
Verenigde Staten – Groot Brittannië 0-1
Hoewel mijn roots voor een stuk in de Verenigde Staten liggen, heb ik toch altijd een voorliefde gehad voor het Brits Engels: het klinkt veel mooier. Toen ik in het begin van mijn carrière enkele dagen met mijn vrouw in Londen verbleef, raakten we wij het ontbijt in gesprek met een Amerikaans koppel. De man complimenteerde me met mijn uitspraak: ‘Your English is very good. Je hebt een erg mooi Amerikaans accent.’ Sindsdien heb ik mijn uiterste best gedaan om zo Brits mogelijk en vooral niet Amerikaans te klinken.
Ik hou ook van Engeland als reisbestemming. Je kan het pas echt appreciëren als je er geweest bent. Eens je de prachtige natuur aanschouwd hebt en van de boeiende cultuur geproefd hebt, ben je verkocht.
Mc Rae – Sassoon 1-3
Absoluut Sassoon, al is dat al een beetje voer voor specialisten. Ik begrijp Mc Rae wel als hij in ‘In Flanders Fields’ schrijft ‘If ye break faith with us who die whe shall not sleep’ en vraagt om de strijd voort te zetten, maar dat wil niet zeggen dat ik er akkoord mee kan gaan. Nu, de man zelf zat wel in de loopgraven, wellicht ga je dan anders denken, maar het is net die situatie die ik niemand zou toewensen. Ik ben van na de oorlog en ik zou dat het liefst zo houden.
Sassoon beweerde van zichzelf geen pacifist te zijn en wellicht was hij dat ook niet voor de volle 100%, maar als officier was hij bijzonder menselijk. Hij sprak altijd voor zijn soldaten. Noem mij maar gerust een naïeve pacifist, maar dat is een pleonasme zeker? Ik heb ook geen dienstplicht gedaan. Dat moest ook niet omdat ik als ‘gezinshoofd’ een kind had voor mijn 24ste, maar anders zou het uit principe ook zo gegaan zijn.
De beide war poets hebben uiteindelijk wel een belangrijk aandeel gehad in het ontstaan van het hele project rond de ‘Groote Oorlog’. Oorspronkelijk was dat een uitstap voor geschiedenis waarbij we Ieper en Diksmuide bezochten. Veertien jaar geleden kreeg ik de vraag of ik daar niets mee kon doen voor Engels. Ik heb toen Diksmuide geschrapt omdat de sites te ver uit elkaar lagen, maar ook omdat dat minder paste in het Engelse verhaal dat ik er wilde gaan vertellen.
Bij mijn eerst editie was het geheel nog altijd een bescheiden project: je probeert dingen uit, je leert de streek beter kennen. Daaruit is uiteindelijk het programma gegroeid zoals het vandaag bestaat. De belangrijkste drijfveren om dit project te blijven doen waren natuurlijk mijn band met Ieper en de frontstreek, maar vooral de overtuiging dat deze verhalen verder verteld moeten worden.
Een paar jaar geleden hebben Stijn, Maarten en Stefan de verantwoordelijkheid voor het project overgenomen, maar daarmee was de kous nog niet af. In de eerste edities van ‘Het Schot van Sarajevo’ speelde ik nog een monoloog van Lanoye en een relatief geïmproviseerd Brits optreden om een filmfragment aan te brengen, maar ‘na mijn afscheid’ kwam daar nog een serieuze apotheose bij met ‘My Boy Jack’ vorig jaar en de bijzondere interesse van de Unesco voor ons project die dit jaar boven water kwam. Via de schoolsite kwamen ze ons op het spoor in het kader van een project rond herdenkingseducatie. In dat kader zakte een cameraploeg onlangs naar het College af om een filmpje te draaien dat zal figureren in een grote happening op de markt van Brugge. Het is allemaal misschien een beetje uit de hand gelopen, maar hoe meer mensen we met dit project bereiken, hoe beter.
Oxford – Cambridge 2-2
Dat wordt een draw. Oxford voor de sierlijkheid van de stad. En ook wel een beetje omdat de serie ‘Morse’ zich daar afspeelt. Ik lees dan wel weinig of geen detectiveverhalen, maar ik kijk er wel graag naar. In Cambridge heb je dan weer een bijzonder mooie boekenwinkel recht tegenover Kings College. Bij de jaarlijkse Henley Regatta heb ik dus niet echt een favoriet.
Het echte Engeland, dat zijn voor mij toch de kathedraalsteden Gloucester, Hereford en Worcester en de uitgebreide ‘countryside’ eromheen. Londen is dan weer ‘tradition en trendy’. Een aantrekkelijke mix, die echter niet altijd zo ‘Engels’ is.
Startschot – Eindoffensief 1-1
Mijn oorspronkelijke plan was om op mijn 58e al te stoppen, maar dat bleek een grote vergissing. Peter Stabel, die ervan overtuigd was dat ik met pensioen zou gaan, overhaalde me om mee te spelen in Christus wordt weer gekruisigd, pour finir en beauté. Deze voorstelling bleek de voorbode van een onvermoede apotheose, waarvan de voorstelling My boy Jack een uitloper was. In die laatste jaren ben ik me vooral jonger gaan voelen. Sander, die in die voorstelling mijn zoon speelt, bleek een schitterende gids in de wereld van de elektronische muziek. Via hem leerde ik glitch-hop kennen: op basis van oude blues- en funksamples worden nieuwe tracks opgebouwd. Aan die muzikale (her)ontdekking komt overigens geen einde: je gaat op zoek naar inspiratiebronnen van artiesten en groepen en zo leer je steeds nieuwe dingen kennen. Op die manier kon ik mijn carrière eigenlijk net zo mooi beëindigen als ik ze begonnen ben.
De laatste tijd probeer ik de draad van de muziek overigens weer op te nemen. In mijn jonge jaren had ik een groepje waarmee we folknummers schreven, opnamen en speelden. Af en toe neem ik dus mijn gitaar opnieuw ter hand om wat dingen uit te proberen. Verder plan ik geen langetermijnprojecten. Mijn enige doelstelling is om op 1 september niet in de buurt te zijn: op dat ogenblik vertoef ik in het Lake District – in Engeland uiteraard. Voor kleinere projecten op school – gidsen in Canterbury met de derdes of iets in het kader van De Groote Oorlog – wil ik me zeker nog engageren. En mocht ik op de een of andere manier in het theater nog iets kunnen doen: graag.
Wat ik de volgende generatie leerkrachten nog zou willen meegeven? Twee dingen. In de eerste plaats jezelf constant bevragen. Een project of een les, of het nu De Groote Oorlog is of een dagdagelijkse les, is nooit goed genoeg. Durf jezelf te bevragen om niet in routine of zelfvoldaanheid te vervallen. Je moet er uiteraard zelf wel plezier aan beleven én de leerlingen moeten ook wel een beetje meewillen. Die ingebouwde twijfel kan je gebruiken om jezelf steeds weer uit te dagen om jezelf te verwezenlijken.
Daarnaast is het belangrijk dat je gelooft in wat je vertelt. Je enthousiasme houdt je gaande: door zelf gemotiveerd voor de klas te staan kan je die motivatie uiteindelijk ook op je publiek overdragen.

(Uit Ic Hou)