E.H. Paul Bockstaele

p bockstaele
Hij werd geboren te Melle op 7 september 1920. Hij overleed te Oud-Heverlee op 3 augustus 2009.

Doctor in de Wetenschappen (wiskunde), bachalor wijsbegeerte, professor emeritus

Erekanunnik (1967)

Leraar aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas van 1953 tot 1963

Professor aan de universiteit van Leuven (ontslag op 01.08.1985)

Hij was een wiskundige en hoogleraaraan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij was gespecialiseerd in het onderzoek naar de geschiedenis van de wiskunde. Hij had hierbij een grote interesse voor het leven en het werk van Adriaan van Roomen.

Bockstaele ging naar het grootseminarie van Gentwaar hij een jaargenoot was van schrijver Anton Van Wilderode. Op 16 april 1944 werd hij tot priestergewijd in de Sint-Baafskathedraal. Daarna studeerde hij wiskundeaan de Katholieke Universiteit Leuven waar hij in 1948 zijn doctoraat behaalde.

In 1948 was hij laureaat van de Koninklijke Vlaamse Academie (Afdeling Wetenschappen) met zijn verhandeling over 'het intuïtionisme bij de Franse wiskundigen' (verschenen in 1949).

Na tussen 1947 en 1953 wiskundeleraar te zijn geweest aan het Sint-Vincentiuscollege van Eekloen tussen 1953 en 1963 wiskundedocent te zijn geweest aan de Bisschoppelijke Normaalschool van Sint-Niklaas werd Bockstaele in 1963 benoemd tot lectoraan de universiteit van Leuven. In 1967 werd hij er benoemd tot hoogleraar. Bockstaele gaf er de cursussen analyseen geschiedenis van de wiskunde. In 1985ging hij op emeritaat.

Bockstaele was lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunstenwaar hij voorzitter was van deBestendige Commissie voor de Geschiedenis der Wetenschappen. Verder was hij sinds 1971 corresponderend lid van de International Academy of the History of Science waarvan hij effectief lid werd in 1988.

Van 1992 tot 2005 was Bockstaele betrokken bij de archeologische opgravingen in de oude Romeinsestad Sagalassos in het huidige Turkijeonder leiding van zijn huisgenoot, archeoloog Marc Waelkens. Bockstaele verzorgde er de filmopnamenvan de opgravingen.

Op 22 september 1967 werd Bockstaele benoemd tot ere-kanunnikvan het Sint-Baafskapittel te Gent.

(Bron: Wikipedia)

Op 9 mei 2009 vierde hij zijn 65-jarig priesterjubileum.

Hij overleed te Oud-Heverlee op 3 augustus 2009.

Bij zijn afscheid aan de Normaalschool

Met het ingaan van dit nieuwe schooljaar 1963-64 is er 'iemand' uit onze Normaalschoolgemeenschap heengegaan naar een plaats en op een wijze, die nog nooit voorheen in dit oud-leerlingenblad een kans kreeg. Onze even graag-geziene als bewonderde 'wiskundeleraar' werd in augustus 1963 benoemd tot docent aan de Leuvense Universiteit.

Een afscheidswoord tot deze uitzonderlijke man te moeten schrijven, is voor steller dezes de hachelijkste situatie, van een omvang die niet onder woorden te brengen is... en waarin hij voorheen nog nooit geplaatst werd! Wat moet juist een simpele 'duif' als ondergetekende aan het papier prijs geven, dat maar enigszins recht kan laten wedervaren aan de omvang en de dimensies en aan... de titels van deze heengaande collega!

Dimensies en titels? Zij puilen zó uit, reeds in de simpele persoonlijke 'steekkaart' van deze nog-maar-goed-op-dreef geslagen loopbaan. Wij lezen er - met wiskundige zekerheid - dat hij geboren werd te Melle (hoewel hij altijd van het véél kleinere Kwatrecht sprak) op 7 februari 1920. Hij deed zijn moderne-humaniora-studies in het bekende Sint-Amandsinstituut te Gent (waar hij dus géén Latijn leerde). Hij wou echter priester worden en moest zodoende naar het Klein-Seminarie (waar hij nooit kwam). Hij werd direct naar Leuven gestuurd om er - naast zijn seminariestudies - eerst Bacalaurius in de Wijsbegeerte en nadien Doctor in de Wiskundige Wetenschappen te worden (wat nog nooit met een priester-student in dit land gebeurde). Hij werd intussen in april 1944 priester gewijd te Gent (waar hij nooit benoemd werd). Zijn doctors-thesis over de geschiedenis van de wiskunde en zijn verdere verdienstelijke studies op dit terrein bezorgden hem in 1948 de uitzonderlijke titel van Laureaat aan de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen en Kunsten (waarvan hij nauwelijks het bestaan wist). Een jaar voordien  werd hij leraar benoemd aan het Sint-Vincentiuscollege te Eeklo (waarmede hij nog minder vertrouwd was als met de Academie). Tot hij dan in 1953 professor benoemd werd in de Normaalschool en in de Regentenschool te Sint-Niklaas (dat hij nauwelijks wist liggen).

De omvang van zijn werk en zijn wetenschappelijke prestaties? Wie zal deze ooit volledig kunnen omschrijven! Gezien zijn spreekwoordelijke schuchterheid en zijn soms bijna irriterende zwijgzaamheid, zijn wij hier zeker gedoemd tot een onontkoombare onvolledigheid... Wat Dr. Bockstaele 'in scriptis' verwezenlijkte is bijna niet op te sommen. Zijn omvangrijk 'Leerboek voor wiskunde' (Standaardboekhandel) is zeker, nà de Prisma-uitgave van het Nieuwe Testament, het meest verspreide en meest gelezen leerboek in het Katholiek Middelbaar Onderwijs van ons Vlaams landsgedeelte. In het Nederlandssprekend gebied zal er wel geen algemene Encyclopedie zijn waaraan hij niet meewerkte. Hij is bovendien medestichter van meerdere tijdschriften over wetenschap en wiskunde, waaronder 'Scientiarum Historia' zijn duidelijke voorkeur had. Dat E.H. Bockstaele ook aan het breder publiek dacht en het niet beneden zijn waardigheid achtte om aan vormende vulgarisatie mee te werken, bewijzen o.m. zijn interessante artikelen ter gelegenheid van de Mercator-feesten verschenen. Een bepaalde schrijfvorm waaraan hij echter een hekel schijnt gehad te hebben, was het maken van recenties... en het verbeteren (i.e. herschrijven) van drukproeven (van andermans werken).

Maar naast het 'geschreven woord' beoefende Dr. Bockstaele ook nog het 'gesproken woord'. Dit laatste evenwel niet in de gebruikelijke en bijna verburgerlijkte betekenis van het geven van voordrachten of conferenties. Dat gesproken woord moet men bij hem vertalen door: vergaderingen, congressen en andere (liefst buitenlandse) wetenschappelijke bijeenkomsten, die hem regelmatig naar Nederland en naar Duitsland lokten en hem één enkele keer tot in de States brachten, waar hij te New-York (Néwjork) samen met een Luikse professor ons land vertegenwoordigde op een congres van wetenschapshistorici.

Dat de dagen bij zo iemand goed gevuld waren, kan eenieder wel begrijpen. De laatste jaren was zijn tijd hem zo kostbaar, dat hij té lange 'bezoekers' van zijn kamer wilde weghouden door een opschrift, waaraan hij zelfs een 'godsdienstige allure' gaf en waar ge zomaar direct bij het binnenvallen met uw neus op terechtkwam: "Verspil Gods tijd niet!". Sommigen noemden dit 'bijbels', anderen heetten het ronduit 'gemeen'...

De lange en uiteraard onvolledige lijst van de vele wetenschappelijke 'daden' van Dr. Bockstaele, die wij hier voortekenden, zou wel kunnen de indruk geven dat deze priester-leraar de tijd noch gelegenheid kreeg om zich nader op het menselijke, pedagogisch en specifiek priesterlijk vlak in de 'school' te bewegen. Niets is minder waar! Er is wellicht in de laatste halve eeuw normaalschoolgeschiedenis - buiten de onklopbare meneer De Venter - geen enkele priester-leraar, die zo getrouw en zovele jaren lang de dagelijkse biechtstoel hield, als E.H. Dr. Bockstaele. Bovendien is hij een hele tijd lang de toegewijde en zeer begrijpende proost geweest van de Caritas-groep, die zich binnen de normaalschoolmuren te zijnertijde bewoog. En er is zelfs een tijd geweest - de heroïsche dagen van de 'klastitularissen'! - waar deze genoemde titularissen gehouden werden om een paar maal per termijn een 'preek' voor hun klas te houden (in plaats van de directeur dan)... Een job waar hij grondig schrik van had en waartoe hij zich waarschijnlijk meer voorbereidde dan al zijn collega's-titularissen samen!

Eén bepaald aspect van E.H. Bockstaele's persoonlijkheid dat echter onmogelijk onder woorden te vangen is, ligt in zijn totaal aparte verschijning als 'mens', zoals wij, zijn priesters-collega's, hem gedurende zovele jaren gekend hebben. Wij zinspeelden reeds op zijn bijna onbegrijpelijke schuchterheid, die niets met schuwheid maar wel heel veel met bescheidenheid te maken had. En waar wij van een zekere zwijgzaamheid gewag maakten, werd deze in bepaalde - meestal uitgesproken huiselijke - omstandigheden 'feestelijk' goed gemaakt door onverbeterlijke en onnavolgbare 'rake zetten', die wél dikwijls op de rand tussen humor en ironie bewogen, maar nooit iemand kwetsen konden of wilden. Er waren zelfs ogenblikken in de conversatie, waar zijn speelse blik en de richting van zijn scherp gelaat méér betekenden dan een 'rei' van Vondel... Dat zijn menselijke belangstelling ver buiten zijn reeds zo brede wetenschappelijk werkveld ging, bewees hij af en toe - zo onopvallend mogelijk - op velerlei wijzen. Zijn 'hobby'? Hij had er waarschijnlijk meer dan één. Een boeiende roman, een 'sterk' filmverhaal, een mooie plant én de vele foto's en dia's, die hij zelf met kundige hand, fijne smaak en anekdotische belangstelling vervaardigde. Onvergetelijk blijven zeker de mooie avonden, die wij met enkele collega's op zijn kamer doorbrachten in de wintermaanden, waar hij dan - voor de zoveelste keer - een hele reeks mooie en typische 'reportages' met zijn dia's gaf over zijn vele reizen naar Duitsland, Oostenrijk, Italië en... Amerika. Een heel apart genot beleefden wij telkens bij zijn bondige, onliteraire commentaar, waarbij eigennamen en vreemde woorden met een vertrouwd (bijna Gents) accent werden uitgesproken. Al waren het dan Einstein, de Via Appia of de Niagara...

Het heengaan van Dr. Bockstaele draagt voor hemzelf de verdiende bekroning van zijn wetenschappelijke arbeid en degelijkheid. Voor ons, studenten en vooral collega's, is het een groot verlies. Zijn scherpe geest, zijn priesterlijke dienstvaardigheid, zijn verhelderend en steunend inzicht en zijn oprechte, eenvoudige en trouwe vriendschap blijven in onze dankbaarheid onverzwakt voortleven!

(Ignace De Sutter in 'Kasteelgalm', nr. 2-3 1963)

 bockstaele