Kanunnik Amaat Joos

EH Amaat Joos
 

Geboren te Hamme op 5 mei  1855.

Taalgeleerde en pedagoog.

Vanaf 24 september 1879 leraar te Ronse in het Sin-Antoniuscollege.

Vanaf 23 september 1880 leraar aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas als leraar in muziek en 'Vlaamsche' en 'Fransche' taal.

Priester gewijd op 11 juni 1881.

Directeur van de Bisschoppelijke Normaalschool van 29 december 1892 tot 1915.

Behoorde in zijn studententijd in het Klein-Seminarie tot de leidende figuren van de Vlaamse actie.

Publiceerde veel, o.a. zijn 'Waas idioticon' dat hij opdroeg aan mgr. Stillemans, voormalig superior van het Klein-Seminarie in Sint-Niklaas.

Hij was een streng en gedisciplineerd man, die door zijn ijver een reputatie wist op te bouwen, ook buiten de Normaalschool. Hij was de man van tucht, zelfbeheersing en werkzaamheid.

Op 3 juli 1905 erekanunnik te Gent Sint-Baafs.

Op 29 november 1915 aangesteld als algemeen directeur van de Zusters Jozefienen te Gent.

Overleden te Gent op 15 augustus 1937.

A JoosE.H. Amaat Joos bij zijn viering van 35 jaar leraar en bestuurder van de Bisschoppelijke Normaalschool

In memoriam

In de nacht tussen 15 en 16 augustus overleed zacht in de Heer E.H. Kan. Amaat Joos, oud-bestuurder van de Bisschoppelijke Normaalschool. Honderden en honderden onderwijzers en kosters hebben hem gekend: gedurende 35 jaar was hij werkzaam in de Normaalschool. In 1880 werd hij tot professor benoemd, in 1892 tot bestuurder. Zijn gedachtenis blijve in ere.

Op 14 oktober 1937 werd in aanwezigheid van al de leerlingen een plechtige lijkdienst gecelebreerd in de kapel van de Normaalschool. 

Hieronder de lijkrede, uitgesproken door Kan. Jacobs, lid van de Koninklijke Vlaamse Academie.

Het past dat de Koninklijke Vlaamse Academie, die in haar zitting van mei 1935 terecht hulde gebracht heeft aan de verdiensten van haar tachtigjarig medelid, Kanunnik Amaat Joos, ook op dit ogenblik in 't openbaar haar gevoelens van bewondering en warme genegenheid uitspreekt.

Geboren te Hamme op 3 mei 1855, was onze achtbare collega en in levensjaren en als academielid de tweede oudste van onze Koninklijke Inrichting. Gesproten uit een echt Vlaamse stam, die nog immer door zijn overgeërfde deugd- en werkzaamheid uitblinkt, hielp Amaat Joos, na schitterende Humaniora te Sint-Niklaas gedaan te hebben, als wijsgeer en toekomstig priester, met Jac. Muyldermans, J. Bols, Fl. Spillemaeckers, Gustaaf Janssens, J. De Block, L. Lauwers e.a. de Bond 'De Jonge Taalvrienden' stichten, welke in de jaren 1874-1875 de katholieke Vlaamse studentenbeweging op de Schelde-, Nethe- en Rupelboorden in 't leven heeft geroepen. Waar deze baanbrekers ook hun ambt uitoefenden, overal waren zij, lijk zovele geestelijken uit de 17e en de 18e eeuw, nog meer met de pen dan met het woord de wekkers van het volk. Zij leverden opzienbare bijdragen in nieuwe bladen en tijdschriften of schreven opvoedende, hartverkwikkende boekjes ten gerieve van hun Vlaamse stamgenoten.

Nog jong seminarist werd Amaat op 24 september 1879 - 19 maand vóór zijn priesterlijke wijding - tot leraar benoemd aan 't College te Ronse, en een jaar nadien, op 23 september 1880, aan de Normaalschool te Sint-Niklaas. Hier wijdde hij in de eerste plaats zijn krachten aan het onderricht en de opvoeding van de normalisten. In het tijdschrift 'Het Katholiek Onderwijs' verschenen keer op keer van zijn hand 'Opgaande taal- en letterkundige lessen', ook stukken van zijn merkwaardige later verschenen 'Nederlandse Spraakkunst'. Maar daarnaast, te midden van de beslommeringen van het bestuur van de Normaalschool, dat hem op 29 december 1892 opgedragen werd, vond hij de tijd om over en voor zijn geliefd volk te schrijven. Uit de laatste 20 jaren van de vorige eeuw dagtekenen aldus enkele verhalen en beschrijvingen in een eenvoudige, pakkende taal opgesteld: 'Een Kranske uit de vroege Lente', 'Natuurverklarende Sprookjes', 'Een studentenreisje in de Antwerpsche Kempen', 'Vertelsels voor het Vlaamsche Volk', 'Raadsels voor het Vlaamsche Volk'.

De uitgave van het lijvig 'Waasch Idioticon' (1900), dat naar het advies onzer beste dialectologen, verre boven de woordenboeken van De Bo, Gezelle, Rutten, Scheurmans, Tuerlinckx uitsteekt, gaf aanleiding tot zijn benoeming op 19 juli 1900 tot briefwisselend lid der Academie. Nooit heeft onze collega, die om zijn vriendelijk, rechtschapen karakten al spoedig de genegenheid en de achting van zijn collega's gewonnen had, de verwachting van de Academie beschaamd. Men hoeft slechts de gedenkboeken te raadplegen, waarin de jubilerende Academie in 1911 en 1936 de werkzaamheden van haar leden samenvatte om met 'n zekere verbazing vast te stellen, welke werklust en werkkracht, wat al kennis en wetenschap hij als gewoon lid, als lid van de Commissie voor Onderwijs of van de Commissie voor Middelnederlandsche taal- en letterkunde tot aan zijn dood aan de dag heeft gelegd. Men vergete daarbij niet, dat hij van 1900 tot 1915 de Normaalschool van Sint-Niklaas tot een ongehoorde bloei heeft opgevoerd, en hij op 29 oktober 1915 geestelijke bestuurder van de Zusters Jozefienen, de bekende ziekenverpleegsters te Gent is geworden. Ik verzwijg hier zijn onverdroten bemoeiingen om vooral gedurende de oorlog het bestaan en het verblijf van de Zusters draaglijk te maken, maar moet toch de uitgave vermelden van zijn 'Gemakkelijke Meditaties' voor Zusters Ziekendiensters, die hij in een bevattelijke taal voor het gebruik van buitenshuis vertoevende zusters liet afdrukken.

Welnu, die onderlegde pedagoog, die kranige schoolbestuurder, die heilige priester, was immer in de Academie een voorbeeld van stiptheid en verbazende werkkracht. Natuurlijk ging zijn voorliefde naar de studie van al wat het goede Vlaamse volk kenmerkt of groter maken kan. Trouwens er loopt een vaste lijn door het lange, zo wel gevulde leven van onze afgestorven vriend. Hij beminde zijn volk, hij stond in de dienst van dat volk; hij wilde het gaaf en voornaam, groot en machtig, ontwikkeld en godsdienstig. Dat was het levensprogramma van die edele, karaktervolle man, die tevens een man was van de daad.

Hij wou alhier een beter onderwijs: en daarom stelde hij, ervaren pedagoog, in een lezing aan de schoolbesturen voor zoveel mogelijk leerkrachten uit het milieu zelf, uit de gemeente te benoemen. Meer dan eens drong hij in zijn Voordrachten aan op de verlichting van het overladen leerprogramma van de normaalschool. Hij vroeg in het Lager Onderwijs een ruimer aandeel voor het individueel onderricht. Hij pleitte voor een keurige, beschaafde uitspraak en menigvuldige spreekoefeningen.

Hij wou de studenten bekwamen tot knappe schrijvers: en daarom vestigde hij de aandacht op het nut van een rijke, wel bestuurde boekerij, op de muzikale zinstoon, op de dynamische klemtoon en op het licht in de beeldspraak. Tot zesmaal toe sprak hij op de Academie over de Gevoelstaal, zoals die zich in de volkstaal voordoet. Hij toonde hoe deze de algemene letterkundige taal kan verrijken en verfrissen. Hij handelde over rhythmus en stafrijm bij onze beste dichters die men op de normaalschool moet leren genieten. Hij vergde van de onderwijzers en de leraars een strenge, doch immer aanmoedigende verbetering van de opstellen en wees de leerkrachten naar de gave Vlaamsche volkstaal als naar een uitputbare bron, die de stijve, versteende boekentaal lenig en levendig helpt maken.

Hij wou de taalgelijkheid in feite: uit naam van de Academie schreef hij met zijn vriend G. Segers aan de Heer Minister van Onderwijs om de ondergeschikte toestand aan te klagen, waarin de Vlaamse kandidaat-inspecteurs zich in 1912 nog bevonden tegenover de Waalse. Het onderwijs door het Frans hiet hij een ketterij, en bewees in een klemmend betoog de doelmatigheid van het onderricht door middel van de moedertaal.

Hij wou uiteindelijk het gezond verstand, de vaardigheden van het Vlaamse volk, de verdiensten van onze beste letterkundigen door het nageslacht beter doen waarderen: en hij schreef zijn boek 'Levenswijsheid en Menschenkennis', een merkwaardig artikel 'over den dichtzin van het volk', de 'Verzameling': 'Folklore in Vlaanderen', en de heerlijke 'levensschetsen van Guido Gezelle en Alfons Janssens'. Wij zwijgen hier nog over een dozijn verslagen, die hij uitbracht over ingezonden, vaak ingewikkelde verhandelingen.

Pas twee maand geleden verzette hij zich, als Vlaming, nog hardnekkig tegen de onvoorwaardelijke bekroning van een lijvig doch onvolledig handschrift.

Geen wonder dat de hoogste onderscheidingen die man te beurt vielen. In 1905 tot erekanunnik van Sint-Baafs bevorderd; in 1908 tot lid benoemd van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, werd hij in 1914 tot bestuurder van de Academie aangesteld, en vervulde hij dit ambt - enig feit in de geschiedenis van de Academie - gedurende zes beroerde jaren. Toen zagen we de trouwe vaderlander fier en waardig het hoofd bieden aan de vreemde, onrechtvaardige indringer, en na de oorlog in tijden van verwarring al zijn invloed gebruiken om onvoorzichtige collega's recht te laten wedervaren. In oktober 1936 heeft Zijne Majesteit de Koning hem tot groot officier in de Leopoldsorde verheven. Op zondag, 15 augustus, feestdag van O.L. Vrouw Hemelvaart, heeft de Koning der koningen zijn trouwe dienaar bezocht, en hem, we verhopen het, met de onvergankelijke kroon der gelukzaligen vereerd.

Dit te weten, diepbeproefde familieleden, die in hem een verkleefde broeder, een wijze raadsman verliest, is voor u een troost. Met welbehagen ziet hij thans op u neder, op u, broeder, vader van een kroostrijk gezin, strijdend voorman, rasechte Vlaming, op u, neven en nichten, die even als hij rechte wegen bewandelt, en hetzelfde Vlaams dichterlijk ideaal nastreeft.

Zijn geestelijk testament, heeft hij u stervend veropenbaard: "Als 't God belieft," zegde hij, "wil ik nog enige jaren leven: er blijft nog zoveel te doen". Zulke taal past voorwaar in de mond van de man die we allen om zijn minzaam, edelmoedig karakter hebben hooggeschat. Waarde vriend, anderen dan gij in de bloei hunner jaren zullen uit dankbaarheid uw laatste wil in vervulling doen gaan. En gij, leef gelukkig: tot wederziens bij de Heer!

(Kan. Jacobs in 'Bulletin', verslag 1937-38)

In 1938 schreef hoogleraar Paul de Keyser een  artikel over Amaat Joos in het tijdschrift 'Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1938'.

Kanunnik Amaat Joos (Hamme (O.Vl.) 3 Mei 1855 - Gent 15 Augustus 1937)

Voor vele studeerenden van Nederlandsche taal- en letterkunde van de jonge generatie beteekent de naam van den aan de liefde van het Vlaamsche volk op 82-jarigen leeftijd ontrukten Amaat Joos niet veel méér dan deze van den compilator van een vrij bekend Vlaamsch dialectwoordenboek: ‘Waasch Idioticon’! Sommige folkloristen zullen zich ook herinneren dat hij ‘Raadsels’ en ‘Vertelsels van het Vlaamsche volk’ uitgaf.

Hoeveel geleerdheid en scherpzinnigheid er al moge schuilen in dergelijk werk, de natuurlijke onverschilligheid der menschen, ook van sommige geleerde menschen voor materiaalverzameling, gaat er achteloos aan voorbij. Wanneer ze dan toch eens, als 't past bi appetite, het woordenboek of de sprookjesverzameling raadplegen en, na gebruik, voldaan toeklappen, strekt hun dankbaarheid zich zelden uit tot de herdenking van den man, die veelal met opoffering van tijd, gezondheid en geld, den volksschat zijner heimat woord voor woord, vertelling voor vertelling, getrouw heeft opgeteekend, samengelezen, geschift en te boek gesteld tot nut van 't algemeen.

Er zijn betere verzamelingen van sprookjes dan de ‘Vertelsels van het Vlaamsche volk’ van Amaat Joos verschenen, o.a. de ‘Vlaamsche Vertelsels’ van Pol de Mont en Alfons de Cock, toch zouden we de verzameling van Joos noode missen, er is zeker geen betere verzameling van ‘Vlaamsche Raadsels’ verschenen dan de zijne. En wat zijn dialectwoordenboek betreft, er zijn meer goede Vlaamsche dialectwoordenboeken in de tweede helft van de 19de eeuw van de pers gekomen, o.a. het thans zoo zeldzaam geworden ‘Westvlaamsch Idioticon’ van Kanunnik De Bo, maar van het ‘Waasch Idioticon’ van Amaat Joos mag toch onbevooroordeeld getuigd worden dat het naast De Bo's pionierswerk het beste en het betrouwbaarste van zijn soort is. Het zal nog met vrucht worden geraadpleegd wanneer veel ander verdienstelijk philologisch en letterkundig werk van denzelfden tijd sedert lang zal verouderd en vergeten zijn. En eveneens zal dit het geval zijn met Amaat Joos' verzamelwerk op het gebied van de volksvertellingen en van de raadsels. Op veel ander gebied had hij nochtans, de veelbegaafde, lauweren kunnen plukken, maar, hoe hij ook met zijn uitzonderlijke gaven van onderwijsman heeft gewoekerd, op wetenschappelijk terrein heeft hij zich vrijwillig beperkt tot de studie van de volkstaal en van de volksoverleveringen van zijn kleine vaderland: het Land van Waas.

Als verpersoonlijking van het 19de-eeuwsche Oostvlaandersche Waasland zal zijn nagedachtenis dan ook voortleven in de kringen van zijn streekgenooten, van de Koninklijke Vlaamsche Akademie, van zijn talrijke oud-leerlingen en vrienden, van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, waarvan hij sedert 1908 lid was.

Overloopen we hier bij wijze van herdenking zijn curriculum vitae! Het zal ons toelaten enkele aspecten van zijn actieve, stoere, doch niettemin innemende, in-goede persoonlijkheid beter te leeren kennen.

Amaat Joos werd te Hamme, een half-landelijke, half-nijverheidsgemeente boven Dendermonde, in Vlaanderen berucht om haar vroegere ellendige huisarbeiderstoestanden, op 3 Mei 1855 geboren uit een kroostrijk gezin. Zijn vader was timmerman en in de kategorie der werklieden van dien tijd een ambachtsman met een ruimen kijk op de toekomstmogelijkheden van zijn talrijke kinderen: hij liet ze studeeren. Weelde zal er nochtans in zijn huis niet geweest zijn, maar ook geen eigenlijke armoede, daar zijn vrouw hem, als zoovele Vlaamsche huismoeders, dapper bijstond. Amaat werd naar de lagere school van Hamme gestuurd, waar hij spoedig uitblonk. Toen hij de school als primus verliet, werd hij naar het Klein Seminarie van St.-Niklaas ter voorbereidende studie van een mogelijk priesterschap gezonden. Daar wachtte hem zijn eerste groote ontgoocheling, die hem, als andere Vlamingen van zijn generatie, o.a. Albrecht Rodenbach, tot bewusten Vlaming zou maken. De onderwijstaal van het Klein Seminarie was uitsluitend Fransch en hij, de volksjongen uit Hamme, kende zoo goed als geen Fransch. Die hinderpaal kwam hij door zijn vlug verstand weliswaar gauw te boven, maar de overweging van dien abnormalen, onrechtvaardigen toestand, waarin zijns gelijken van door-en-door Vlaamsche afkomst werden geplaatst, deed zijn Vlaamsche gevoelens ontluiken.

Het jongstudentenleven, de nawerkende Romantische literatuur, maakte dat hij ‘flamingant’ werd, een schrijver en een dichter. Als Guido Gezelle voelde hij een roeping priester-dichter van zijn volk te worden, want hij dichtte en wou priester worden. Na het Klein Seminarie toog hij als uitstekend student naar het Groot Seminarie, en als diaken werd hij evenals Gezelle leeraar. Hij werd leeraar benoemd aan 't Kollege te Ronse in 1879. Hij bleef er evenwel niet lang, want weldra riep de toenmalige bestuurder van de Bisschoppelijke Normaalschool, de E.H. De Sitter, den veelbelovenden jongeling, dien hij had leeren waardeeren, naar St.-Niklaas terug om er in de Normaalschool les te geven. In 1881 werd hij tot priester gewijd. Het is uit deze eerste periode, in het vuur van zijn jeugd, dat zijn meeste letterkundig werk dagteekent, zijn ideaal is een volksschrijver en volksdichter te zijn van zijn gouw, het Land van Waas.

De Vinger Gods’ (zie Lijst der geschriften) is van 1876, hij is 21 jaar oud, ‘Een Kransken uit de vroege Lente’ (liederen) van 1877, ‘De zingende Knaap’ (liederen) van 1879 en ‘Drie verhalen uit het werkmansleven’ van 1881.

Weldra zou blijken dat hij niet alleen literator is, maar een opmerker van volk en taal, in 't bijzonder een plichtbewust man, een leeraar, die zich ten volle geeft aan zijn heerlijke opvoederstaak. In stilte werkte hij toen reeds na zijn waarlijk niet lichte beroepsplichten aan een woordenboek, dat eens het ‘Waasch Idioticon’ zou worden. Dat rustelooze, zware werken bezorgde hem toen reeds bij de studentenjeugd den lang niet oneervollen bijnaam, ontleend aan het ‘hard labeur’ met de lange scherpe spade van den naamloozen grondwerker van het Land van Waas: ‘de Spitter’, waarover nog later. Als leeraar schreef hij een werkje, dat voor hem als een werkplan is van zijn heele verdere bedrijvigheid als onderwijsman, taalgeleerde en folklorist: ‘Spraakkunst en Volkstaal’, verschenen in 1884. Reeds hadden van hem op folkloristisch gebied ‘Vlaamsche Volksspreuken’ (1880) het licht gezien, weldra gevolgd door ‘Schatten uit de volkstaal’ (1887) en ‘Raadsels van het Vlaamsche Volk’ (1888). Als paedagoog verwierf hij inmiddels naam met ‘Eenige wenken voor het onderwijs van de Vlaamsche en Fransche taal’ (1885), nadat hij in het tijdschrift Het Katholiek Onderwijs zijn ‘Opgaande taal- en letterkundige Lessen’ (later in boekvorm verschenen, in 1888) en hoofdstukken van zijn ‘Nederlandsche Spraakkunst voor middelbaar en normaal onderwijs’ (eerst in 1910 als handboek gedrukt) reeds zijn sporen als didacticus had verdiend.

In 1891 kwam een keerpunt in zijn bedrijvig schoolleven. Als plaatsvervanger van zijn beschermer, Kan. De Sitter, als diocesaan Hoofdopziener naar Gent geroepen, werd Amaat Joos als bestuurder der Normaalschool aangesteld.

Gedurende vijf-en-twintig jaar (tot 1915) heeft hij dan op voorbeeldige wijze ‘zijn’ Normaalschool bestuurd, haar tot bloei gebracht en tevens zijn taak van geleerde met noeste vlijt voortgezet. Volkstaal en Volkskunde zijn de twee ‘akkers’, die hij met voorliefde gedurende zijn ‘otia’ omspit. De ‘Vertelsels van het Vlaamsche Volk’, 4 deelen, zijn van 1889-'90-'91-'92, het ‘Waasch Idioticon’ van 1900. Ondertusschen heeft hij zijn ‘Vlaamsche Zanten’ gesticht, in 1899, die echter vroegtijdig, in 1901, ophouden te verschijnen. De reden: gebrek aan geld. Maar het voorbeeld van het ‘Maandschrift over gebruiken, geschiedenis en taalkunde, uitgegeven door de Wasche (sic) Zanters’ is niet tevergeefs geweest. Het leeft voort, eenigszins uitgebreid en naar de tegenwoordige omstandigheden verruimd, in ‘Oostvlaamsche Zanten’ (sedert 1926).

Het jaar 1905 is dan weer voor Amaat Joos van bijzondere beteekenis. In dat jaar werd hij niet alleen tot werkend lid benoemd van de Koninklijke Vlaamsche Akademie (briefwisselend lid sedert 1901) en tot eerekanunnik verheven van de diocesale hoofdkerk St.-Baafs te Gent, maar werd hij, nog in de volle kracht des levens, geestdriftig gevierd om de vijf-en-twintig jaar, dat hij als leeraar en bestuurder fungeerde van de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. Te dier gelegenheid werd een uitvoerig ‘Verslag van het Jubelfeest van den Zeereerwaarden Heer Kanunnik Amaat Joos’ uitgegeven, dat ons den mensch, den paedagoog en den geleerde in zijn vollen omvang doet kennen.

‘Zijt en blijft mannen van geloof, mannen van werk, mannen van opoffering!’ luidde het besluit van zijn herhaaldelijk toegejuicht dankwoord tot allen, leerlingen, oud-leerlingen, collega's en vereerders, die hem in 't zonnetje en in de bloemen hadden gezet. En het ‘Feestlied’ (woorden van E.H. Scheiris, muziek van A.D. Hooghe) is een toepasselijk en doorschijnend loflied op den taaien arbeid van den ‘Waaschen Spitter’:

O Spitter, die vóór dag en dau 

Daar op de stikken staat, 

En, kromgebogen, op uw rug 

De zonne branden laat, 

Gij spant uw spieren, kop omlaag 

En de oogen op uw werk, 

En spit, en voelt bij elken steek 

Uw armen dubbel sterk.

II
Het dondert, en ge 'n roert u niet,
Het regent, en gij graaft,
Het zonnelaait, uw drupplen zweet,
Zij vallen waar gij slaaft.
Gij spuwt in d'handen, en vooruit!
Gepijnd, gewrocht, gewroet,
Wat God bewaart is wel bewaard!
De vore vordert goed  
III
Gij recht den kop: al veedlend trekt
De speelman langs de baan,
En speelt en zingt, de muts op zij,
Gij groet, en laat hem gaan.
Mijn werk, mijn werk! Zoo zingt de zang
Die door uw ziele schalt,
Mijn werk! bij iedre schuppe gronds
Die langs de voren valt.
 
Refrein:
God vordere U! Nog is de tijd
Van rusten niet gekomen.
God schonk u kracht, God gaf u werk,
God moge uw vuisten vromen!

De ‘Spitter’ Amaat Joos bleef nog tien jaar aan het werk in zijn geliefde Normaalschool. God had inderdaad zijn vuisten ‘gevroomd’, maar toen de tijd van rusten kwam werd het oorlog. De oorlog van 1914 verraste hem als bestuurder van de Koninklijke Vlaamsche Akademie. Als een kapitein aan het roer bleef hij zulks tot aan het bittere einde der voor een loyaal Vlaming zoo uiterst pijnlijke oorlogsjaren. Door den Bisschop op de meest eervolle wijze ontlast van het bestuurderschap van de Normaalschool, werd hij anderzijds den 29sten October 1915 tot geestelijk bestuurder der Zusters Jozefienen aangesteld. De Zusters Jozefienen, een bekende, oude orde van ziekenverpleegsters, te Gent ‘spinessen’, spinsters, of ‘grijze zusters’ genoemd, baten in deze stad een belangrijk Ziekenhuis ‘den Briel’ uit. Voor deze Zusters schreef Amaat Joos zijn ‘Brief aan een Sollicitante’ en de ‘Gemakkelijke Meditaties voor Zusters-Ziekendiensters’ (1928). Hier ook wou hij, zooals vroeger in de Normaalschool, richting geven, geestelijk ontwikkelen, opvoeden, vormen.

Ideaal en werkelijkheid vereenigden zich in zijn geest tot de daad en het voorbeeld. Amaat Joos was wel een man van zijn volk van Oostvlaanderen en van het Land van Waas: een realist en een wilsmensch! Hardnekkig en praktisch, vol ijver voor hun werk, vol opoffering en liefde voor hun volk, hebben tallooze Waaslanders zich ontpopt tot belijders en opvoeders, tot volksschrijvers en volksredenaars. Amaat Joos behoorde tot dit ras van ‘praktische idealisten!’

Deze taalgeleerde, zelf volksman, ging bij voorkeur om met de volksmenschen: hij sprak ze toe, hij hoorde ze uit, hij schreef voor hen. Tot het einde toe was hij, met zijn hooge gestalte, de typische ‘professor’, de ‘orator didacticus’, die gaarne ‘doceert’ en aantoont hoe men ‘al smedende smid wordt’.

Zijn ‘Academische lezingen’ konden ook genoten worden door het volk, ze werden dan ook ten behoeve van het groot publiek herdrukt. Is het niet kenschetsend voor zijn karakter dat deze ‘Academicus’ op hoogen leeftijd nog een bundel aphorismen: ‘Levenswijsheid en Menschenkennis’ (1927) in het licht zond om zijn volk voor te lichten?

We lezen er in op het trefwoord: ‘Vlaamsche Beweging’:

‘De taal is een boek voor het volk geschreven. De eerste bladen van dat boek leerden we spellen door onze ouders, die ze hadden leeren lezen van onze voorouders.

De taal is een afdruk van 's volks hart en geest.

De strijd voor de moedertaal is bij ieder volk een strijd om zelfbehoud.

Mijn taal is van mijn persoon niet te scheiden, en die haar veracht, veracht mij zelf.

De moedertaal is de eenige ladder waarlangs het volk tot volle ontwikkeling komen kan.’

Op ‘Volk’:

‘Den arm van een volk en niet zijn hart overwinnen is een dure neerlaag.’

Op ‘Voorbeeld’:

‘Wie door zijn werken preekt, doet het beste sermoen. Daden brengen daden voort. En voorbeelden zijn daden, maar woorden zijn 't niet.’

Deze enkele uitingen van ‘levenswijsheid en menschenkennis’, die gemakkelijk te vermenigvuldigen zouden zijn, teekenen beter dan vele woorden den ‘wijzen’ mensch Amaat Joos ten voeten uit.

Hij heeft zich ter ruste begeven toen zijn vermoeide hand niet langer de rustelooze pen voeren kon. De ‘Spitter’ kon niet meer, de spieren wilden niet meer mêe, maar tot het laatste bleef zijn geest die helderheid en rechtlijnigheid bewaren, die we in zijn levenswerk zoo zeer bewonderen. Op een Zondag, 15 Augustus 1937, in volle vacantie, verliet hij ons, op bescheiden wijze zooals hij in stilte gewerkt en geleefd had. Hij werd bijgezet in de krypte van Kanunniken van St. Baafs te Mariakerke-bij-Gent. Zijn naam zal verbonden blijven aan zijn werk als opvoeder, als taalgeleerde en als folklorist, dat een werk is geweest van opofferende liefde voor zijn volk en voor zijn gouw: het ‘soete Waesland’!

Paul de Keyser - hoogleraar en volkskundige (1891 - 1966)

 

WAAS IDIOTICON

joos01joos28b
joos29b

joos02bjoos03b
joos4b
joos5bjoos6b
joos7b
joos8b
joos9b
joos10b
joos11b
joos12b
joos13b
joos14b
joos15b
joos16b
joos17b
joos18b
joos19b
joos20bjoos21b
joos22bjoos23b
joos24b
joos25b
joos26bjoos27b
Scan100
Scan101a
Scan103
Scan104a
Scan105
Scan106a
Scan107
Scan108
Scan109
Scan110a
Scan111Scan112

Scan113
Scan114a
Scan115Scan116b


Scan117
Scan118
Scan119